('houwәn) (hieuw, heeft gehouwen) [~ Lat. cudere, slaan]
1. met een scherp voorwerp slaan: met een bijl, degen, sabel, zwaard vlees (in stukken) -; er op in -, met kracht toeslaan. Syn. ➝ hakken.
2. door houwen vervaardigen: gehouwen hoekstenen; een graf -; een uit wit marmer gehouwen kruis.
3. door houwen kunstig bewerken: een marmersteen gehouwen door Quellijn.
4. tobben, worstelen: met iets lastigs, vervelends liggen, staan, zitten te -.