v. (-ten; -je)
1. Eig. dun, plat, zeer smal en betrekkelijk lang stuk hout: de -ten van een →: hek, van een jaloezie ; op de -ten van een →: dakgeraamte worden de pannen gelegd; de is een →: schooltuchtmiddel; op de halen, kopen [lat — kerfstok], op afbetaling, krediet; van de krijgen, er van langs, slaag krijgen.
2. Metf. schertsend voor sabel.