(edəl'moedəch)
I. bn. en bw. (-er, -st)
1. tot het → edele (2) geneigd : een -e knaap.
2. van een → edel (2) gemoed getuigend : een besluit. Syn.→ edelaardig.
II. bw. (-er, -st)
1. op een edelmoedige wijze: handelen.
2. op een onbekrompen onzelfzuchtige wijze : vergeven.