('e:dəl) bn. en bw. (-er, -st) [~ adel]
1. Veroud. adellijk : van -e geboorte; van -en bloede; U Edele, toevoeging bij titulatuur.
2. wars van alle laagheid : een gemoed, hart; -e handelwijze; denken.
3. van een verheven stemming getuigend : een -e gezindheid, drang; in -e verontwaardiging; dat is van u. Tgst. → burgerlijk.
4. voornaam : een voorkomen.
5. goede hoedanigheden vereisend of ontwikkelend : de -e kunst der muziek.
6. voor het voortduren van het leven onmisbaar : er is geen deel of levensorgaan beschadigd of geraakt.
7. voortreffelijk : gezeten op zijn ros.
8. glanzend, zeldzaam en kostbaar : diamant is een -e steen.
9. niet roestend : goud, zilver en platina zijn -e metalen.