I.
('blikkən) bn. van blik : een doos; Scherts. een -, een officier van administratie. →: bruiloft, dominee, ketel.
II.
('blikkən) (blikte, heeft geblikt)
1. bleek worden, alleen in de uitdrukking : zonder noch blozen, zonder verlegenheid, zonder wroeging.
2. de blik op iets slaan : in het rond, opwaarts -.