Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 29-06-2020

blik

betekenis & definitie

I.

m. (-ken; -je) [~ blikken]
1. Eig. oogopslag, het richten van de ogen op iets : een doordringende, dreigende, gluipende, korte, lange, open, oppervlakkige, scheve, smekende, starre, strakke, toornige, zegevierende -; een van haat, van verstandhouding ; een naar, op iets of iemand werpen, zijn -ken richten naar...; iemand geen verwaardigen, uit trotsheid niet aanzien.
2. Metf. inzicht, kijk : een juiste op iets hebben; iemand met een brede, ruime, enge -.

< >