Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

doos

betekenis & definitie

(do:s) v. (dozen; -je) [wsch. Gr. dosis, geschenk]

1. Eig. licht kistje met deksel : een blikken, houten, kartonnen, metalen, papieren, spanen -; handschoenen-, hoede-, kap-, passer-, snuif-, tabaks-, speel-, verfdoos; een -je met juwelen; een -

bonbons; iets in een bewaren, verzenden. Gez. er uitzien of men uit een -je kwam, er zeer netjes gekleed uitzien; hoe kleiner -, hoe beter zalf, schertsend kompliment voor een kleine persoon: uit de oude -, vanouds bekend of ouderwets. → Pandora.

2. Metf. gevangenis : in de zitten.