de bereidheid voor de eigen (geloofs)overtuiging te sterven en de overtuiging dat deze dood een getuigenis (martyria) voor deze overtuiging is. In het jodendom komt martelaarschap vanwege trouw aan de Tora en aan het geloof in de éne God van Israël voor het eerst voor in de context van de vervolging door Antiochus IV Epiphanes in het midden van de jaren zestig van de tweede eeuw v.
C. (zie Daniël 3 en 6; z Makk. 6-7). De bereidheid te sterven in situaties van vervolging wordt versterkt door de overtuiging dat God de martelaars in het gelijk zal stellen door hen uit de dood op te wekken (Opstanding). In het Nieuwe Testament speelt deze gedachte ook een belangrijke rol. Uit de rabbijnse literatuur is vooral het verhaal over de tien martelaars bekend, de rabbijnen die zouden zijn geëxecuteerd door keizer Hadrianus vanwege hun steun aan de rebellenleider Bar Kochba.