Zoon van Hertog ALBRECHT, is in ’s Lands Geschiedenissen, vóór zijne verheffiïng tot de Graaflijke waardigheid, bij den naam van Graave van Oostervant bekend, en zeer vermaard, van wegens het aandeel, welk bij al vroeg hadt genomen in de onlusten en beroerten der woelzieke tijden, welke hij, ook in zijne jeugd, beleefde. De eerste verrigting, die wij, wegens hem, vinden aangeteekend, was, dat hij, nog jong zijnde, in dienst van Hertoge PHILIPS van Bourgondie, in den Jaare 1385, de Stad Damme, in Vlaanderen, hielp bemagtigen.
Een ander bedrijf, 't welk meer gerugts verwekte, was zijn aandeel aan den moord van jonkvrouwe ALEID VAN POELGEEST. ’t Is bekend, hoe zeer deeze, door haare jeugd en bevalligheid, het oor en hart van Hertoge ALBRECHT hadt gewonnen, en in het bewind van ‘t Lands zaaken bijkans alles vermogt. Grootlijks mishaagde dit den Graave van Oostervant , als die van begeerte na eenig aandeel in ’s Lands Regeering blaakte, en met leedweezen zag, dat zijn Geslagt, door de onbetaamelijke verkeering zijns Vaders met haar geschandvlekt wierdt. Eenige vrienden op zijne zijde gekreegen hebbende, besloot men tot eenen toeleg op het leeven der Hertoglijke Minnaaresse. Om het stuk te volvoeren, bepaalde men den nacht tusschen den een-en tweeëntwintigsten September des Jaars 1390 Met ontbloote Degens traden zij, op het onverwagtst, in het Hof, dooden WILLEM KUSER, ‘‘s Graavcn Hofmeester , die hun tegenstand boodt, en vervolgens doorgedrongen zijnde tot in het Vertrek der rampzalige Jonkvrouwe, griefden zij haar met verscheiden wonden, zo dat ’er de dood op volgde.Hoewel de medepligtigen straks de vlugt namen, vertoefde, egter, de Graaf van Oostervant nog eenigen tijd in 's Graavenage, en ondernam, bij zijnen Vader, voorde gevlugten om genade te spreeken, en hen te ontheffen van het Vonnis van Verbeurige van lijf en goederen, ’t welk over hen geveld was. Integendeel bespeurde hij, van tijd tot tijd, bij zijnen Vader, blijken van klimmend ongenoegen. Bedugt dat men hem in hegtenis mogt neemen, besloot hij, in den Jaare 1393, 't Graavenhage te verlaaten, en zich te begeeven op het Slot te Altena, ‘t welk, eenigen tijd geleeden, hem door zijnen Vader was opgedraagen. Doch zijn veilig verblijf aldaar was van korten duur. Door de oorblaazingen van eenige Edelen opgezet, wierdt Hertog ALBRECHT, eerlang, te raade , zijnen Zoon aldaar te belegeren, en, het koste wat het wilde, het Land te doen ruimen. Diensvolgens Heirvaart beschreeven hebbende, begaf hij zich, in persoon, met een Leger na de Sterkte. Doch WILLEM wagtte zijns Vaders komst niet af. Hij nam de wijk na ’s Hertogenbosch en voorts, vermits hij zich ook aldaar niet veilig oordeelde, na het Fransche Hof. Geduurende zijn verblijf in Frankrijk, vootzag hem WILLEM EGGERT, een rijk Amsterdamsch Koopman, van de noodige penningen: eene weldaad, welke OOSTERVANT, naa zijne bevordering tot de Graaflijke waardigheid, beloonde met het Thesaurier of Rentmeesterschap van Holland, en verlof aan zijnen weldoener, om in Zijne Heerlijkheid Purmer een Slot te mogen stigten; ‘t welk het beginzel geweest is van de Noordhollandsche Stad Purmerende.
OOSTERVANT vertoefde aan het Fransche Hof tot in het einde des Jaars 1395. ALBRECHT hadt thans den Oorlog tegen de Friezen vastgesteld; en wil men, dat WILLEM, de onmin, In welke hij met zijnen Vader leefde, moede, zich van die gelegenheid bediende; doende denzelven aanbieden, den Frieschen togt te willen bijwoonen, indien hij hier mede zijns Vaders gunst mogt herwinnen. Gereedelijk wierdt deeze aanbieding aangenomen; Graaf WILLEM kwam wederom na Holland, en verzoende zich volkomen met zijnen Vader.
Ontzaglijk was de toerusting tot den aansllag tegen Friesland. Behalven de Franschen en Engelschen, welke deel namen aan deezen togt, wordt het getal der Hollandsche manschap alleen op dertigduizend begroot. Het getal der schepen, welk dezelve overvoerde, was daar aan evenredig. Op den tweeëntwintigslen Augustus des Jaars 1396 liep de Vloot, van Enkhuizen, de algemeene verzamelplaats, met een gunstigen wind, in Zee, koers zettende na de Kuinder, alwaar de landing zou geschieden. Van elders is bekend, hoe ongelukkig deeze togt ten nadeele der Friezen afliep, van welken ’er bijkans dertigduizend omkwamen. Nogthans was hun moed daar door niet zo geheel gefnuikt, of zij verwekten, twee jaaren later, eenen nieuwen opstand; om welken te dempen, de Graaf van Oostervant andermaal moest oversteeken. Hoewel niet zo geducht als de voorgaande, groot, nogthans, was de toerusting ook tot deezen togt. Even als onlangs, van Enkhuizen zijnde in Zee geloopen, landde Graaf WILLEM in de Lemmer, en trok van daar na Staveren: verstaande, in den optogt, of op de vlugt drijvende een hoop Friezen, die hem den doortogt zogten te betwisten. Staveren ging, bij Verdrag, aan hem over; waar naa de Friezen met OOSTERVANT een Verdrag slooten, waar bij zij, onder andere, eene schatting van zes stuivers van ieder Huis belooven moesten. Daar naa, in zijn Vaders naam, de hulde der Landzaaten hebbende ontvangen, keerde hij, met zijn Leger, na Holland te rug. Doch, de rust was van korten duur. Reeds in het volgende Jaar 1399 verwekten de Friezen, ten derdemaale, eenen opstand; om welken te beteugelen de Graaf van Oostervant zich straks gereed toonde. Thans van Amsterdam zijnde afgezeild, landde hij te Staveren, van waar hij door het geheele Gewest trok, heel tot Groningen toe; de Landzaaten allerwege, tot onderwerping noodzaakende. Hij keerde kort daarop na Holland te rug, en schijnt, vervolgens, zich eenigen tijd, buitenslands te hebben onthouden, ‘t zij in Henegouwen, of, gelijk anderen willen, in Lombardije, om aldaar, onder Keizer ROBBERT, in den
Krijg te dienen.
Het laatste bedrijf van den Graave van Oostervant, voor dat hij de Graaflijke waardigheid over Holland en Zeeland aanvaardde, was de Oorlog tegen Heere JAN VAN ARKEL, man van trotschen en heerschzuchtigen inborst, en die zich tegen Hertog ALDRECHT openlijk verzette. Om hem tot reden te brengen, verzamelde Graaf WILLEM een talrijk leger, en met hetzelve het beleg om Gorinchem geslagen hebbende, noodzaakte hij Heer JAN, die zich daar binnen hadt geworpen, om aan de hand te koomen, en een Verdrag van Vrede te sluiten.
Niet lang overleefde Hertog ALBRECHT deeze bevrediging. Hij overleedt in het einde des Jaars 1404, en wierdt onmiddelijk door Graaf WILLEM, als zijnen oudsten Zoon, opgevolgd. Zijne Inhuldiging, te Dordrecht, Haarlem, Amsterdam, Alkmaar, en in andere Hollandsche Steden, geschiedde in den aanvang des volgenden jaars; terwijl hij alomme, de oude Handvesten en Privilegien bevestigde.
Het eerste werk, welk WILLEM, dien wij vervolgens met den naam Hertog zullen betitelen, als zijnde, naa zijns Vaders dood, ook in het Hertogdom van Beijeren opgevolgd, om handen kreeg, was, de Oorlog tegen JAN VAN ARKEL, die, in de Lente des Jaars 1405, den onlangs geslooren Vrede hebbende verbroken, met het inneemen van Woudrichem, nieuwe vijandlijkheden hadt begonnen. Op de eerste tijding hier van, rukte Hertog WILLEM straks in het Land van Arkel, en sloeg het beleg om de vermaarde Sterkten?? Gasperne met Hagestein, en Everstein; welke, naa een langduung en streng beleg, aan hem over gingen. Het gevolg daar van was een Bestand; ’t welk, alzo het kwalijk gehouden wierdt, op nieuwe vijandlijkheden uitliep; waarbij Hertog WILLFM zo veel won, dat, uit misnoegen op hunnen Heere, door de opgezeetenen de Heerlijkheid van Arkel aan hem wierdt opgedraagen.
Intusschen gaf deeze overwinst aanleiding tot eenen Oorlog met REINOUD, Hertog van Gelder, die op de zijde der Heeren VAN ARKEL stondt. Ondanks de toerustingen aan weerkanten, kwam men niet tot een hoofdtreffen; alles bepaalde zich tot eenlge invallen en strooperijen. Binnen ’t jaar trof men een Bestand; waar toe Hertog WILLEM, veelligt, te gereeder helde, om dat hij, omtrent dien zelfden tijd, wierdt ingewikkeld in de Luiksche zaaken, alzo de Luikenaars weigerden, zijnen broeder, JAN VAN BEIEREN, voor hunnen wettigen Bisschop te erkennen. Door behulp van aanzienlijke verbintenissen, onder andere met zijnen Zwager, Hertog JAN VAN BOUKGCONDIE, en met HENRIK DEN IV, Koring van Engeland,
verzamelde hij een talrijk Leger, en viel met hetzelve, in den Herfst des Jaars 1408, in Luikerland. Op den drieëntwintigsten September viel ’er een bloedig gevegt voor, in ’t welk de overwinning zich voor Hertog WILLEM verklaarde; dien het, voorts, gelukte, zijnen broeder in het gerust bezit der Bisschoplijke waardigheid te stellen. Een geschil, over eenige agterstallen, die WILLEM aan den Hertoge van Brabant schuldig, doch onmagtig was te betaalen, stondt geschapen, bloedige gevolgen te zullen voortbrengen; door bemiddeling des Hertog van Bourgondie wierdt het gelukkiglijk bijgeleid, en, voor eene zekere somme, de schuld afgemaakt.
Het Bestand met den Hertog van Gelder, in den Jaare 1408, getroffen, drie jaaren daar naa geëindigd zijnde, rustte Hertog WILLEM, met het geld der Hollandsche Steden, eenige schepen uit, en dezelve langs de Zuiderzee doende kruizcn, bragt hij den Koophandel den Steden Harderwijk en Elburg merkelijk nadeel toe. Te lande behaalde hij ook eenige voordeelen, die, in den Jaare 1412, van een Verdrag gevolgd wierden; welke aan de vijandlijkheden een einde maakten. Een verraad, tegen zijn persoon en leeven, omtrent deezen tijd, gesmeed, wierdt, bij tijds ontdekt, en in de aanlegger voorbeeldelijk gestraft.
Zints deezen tijd, tot op des Hertogen dood, viel ’er niet veel merkwaardigs voor, dan het huwelijk zijner dogter, de vermaarde JAKOBA VAN BEIEREN, die, in den Jaare 1415, in den echt wierdt verbonden met JAN , Hertog van Touraine en Graave van Ponthieu, tweede Zoon van KAREL DEN VI, Koning van Frankrijk, en, naa zijn broeder overlijden, Daufijn en vermoedelijken erfgenaam der Fransche Kroone. Te deezer gelegenheid deedt WILLEM eenen keer na Frankrijk, om de belangen van zijnen Schoonzoon te bevorderen. Doch bij slaagde daar in zo kwalijk, dat hij eenen toeleg, op zijne veiligheid beraamd , ter naauwernood ontkwam. Ook hadt hij eenen keer na Engeland gedaan, onder andere om eenige uitstaande geschillen over den Koophandel te bemiddelen en uit den weg te ruimen.
Intusschen gevoelde Hertog WILLEM eenige vermaaningen van zijn naderend einde. Dit bewoog hem, te meer spoeds te maaken, om de Opvolging in het Graaflijk bewind voor zijne dogter JAKOBA te verzekeren. Het gelukte hem, zijn doel gelukkig te bereiken. Thans gevoelde hij, eerlang, meer pijns en ongemaks van eene wonde aan zijne dije, naar men wil, door de beet van eenen hond veroorzaakt. Des wierdt hij te raade om het te laaten doorvlijmen. Doch naauwlijks was dit geschled, of bij gevoelde eede toeneemende verzwakking, welke, op den laatsten dag van Maart des Jaars 1417, te Bouchain, in zijnen dood eindigde, in den ouderdom van tweeënvijftig jaaren, van welke hij dertien jaaren deeze Landen gelukkiglijk geregeerd hadt.
Bij zijne Gemaalin MARGARETA, Dogter van PHILIPS, Hertog van Bourgondie, eene schrandere en baatzuchtige Vrouwe, met welke hij, in den Jaare 1386, In den echt was getreeden, hadt hij geene andere kinderen verwekt , dan de rampspoedige JAKOBA VAN BEIEREN, die hem, zedert, in het Graaflijk bewind opvolgde, en wier lotgevallen wij, op een afzonderlijk Artikel, verhaald hebben. Behalven deeze wettige erfgenaame, liet Hertog WILLEM drie natuurlijke kinderen naa: LODEWYK en EVERHARD, en eene Dogter BEATRIX. EVERHARD stigite een Slot te Hoogtwoude, in Westfriesland, en worde voor den eersten Heer van Hoogtwoude gehouden. BEATRIX trouwde, eerst met PHILIPS VAN DORP, Ridder, en vervolgens met JAN VAN WOERDEN, Heert van Viliet. Van LODEWYK vindt men niets bijzondeis aangeteekend.
Zie, wegens de Hollandsche Graaven, die den naam van WILLEM gevoerd hebben, onze meeste Vaderlansche Historieschrijvers, en de aloude Kronijken.