was de Zoon van MARGARETA, Gemaalinne van Keizer LODEWYK, en Zuster van Graave WILLEM DEN IV, wien zij, bij mangel aan kinderen, in het bewind was opgevolgd. Naa de inhuldiging hier te Lande te hebben ontvangen, keerde zij te rug na Beijeren, onder voorwaarde dat haar Zoon WILLEM herwaarts zoude overkoomen, om, geduurende de afweezigheid der Landsvrouwe, derzelver plaats te vervangen.
Nog voor het einde det jaars 1346 kwam hij in Holland, verkleed in het gewaat van eenen Lijfknegt, om veilig te weezen tegen de Engelschen, met welke zijn Vader in Oorlog was. Onder geenen hooger titel, dan dien van Verbeider van Holland en Zeeland, aanvaardde hij het bewind.Het eerste werk verschafte hem de Bisschop van Utrecht; die, om zich van WILLEMS jonkheid te bedienen, in Holland viel, en eenige Paatzen aldaar bemagtigde. De Regent, van zijnen kant, een Leger hebbende bij een gezameld, sloeg zich met hetzelve bij Schoonhoven neder; van waar hij, volgens het gebruik dier tijden, aan den Kerkvoogd eenen brief van Uitdaaginge tot eenen Veldslag zondt. Een gevegt was ’er, wel haast, het gevolg van, waarin de Hollanders te kort schooten; waarop, eerlang, een Bestand wierdt getroffen.
Niet lang daar naa deedt MARGARETA afstand van het Graaflijk bewind over Holland, Zeeland en Friesland ter wederzijde van de Zuiderzee, ten behoeve van Hertoge WILLEM, bij Brieven van den vijfden Januarij des Jaars 1349, en naderhand in Holland., door de Hollandsche en Zeeuwsche Edelen en Knaapen, In merkelijken getale, bezegeld. WILLEM nam hierop den titel van Graave van Holland, van Zeeland en Heere van Friesland aan. Doch zijn bewind was thans van korten duur. Zijne Moeder, op hem misnoegd, om dat hij in gebreke bleef omtrent eenige voorwaarden, bij de overdragt der Regeeringe bedongen, begaf zich na Holland, en bragt aldaar te wege, hoewel niet zonder merkelijke moeite, dat hij wederom afstand van de Regeeringe deezer Landen deedt.
Doch hem berouwde, wel haast, dit bedrijf, en wist hij, met behulp van eenige aanzienlijke Edelen en Steden, die hij op zijne hand hadt, te bewerken, dat hij, van nieuws, tot Graave wierdt ingehuldigd. Thans omtstondt ’er openlijke vijanschap tusschen Moeder en Zoon, en wierdt de grond geleid van den befaamden tweespalt der Hoekschen en Kabeljaauwschen, die den Lande op zo veel bloeds en verdeeldheden kwam te staan. MARGARETA en WILLEM, van wederzijden, zich ten striide heboende toegerust, kwamen de Vlooten aan elkander op de Schelde, bij de Stad Heere, en ontmondt ’er een zeer bloedig gevegt, waarin MARGARETA de pverhand behaalde. WILLEM zijn geleeden verlies willende boeten en vast beraaden om het bewind wederom aan zich te trekken, sloot, in de maand Maij des Jaars 1351, een Verbond met veele Edelen en de meeste Hollandsche Steden, waarbij, onder andere, bedongen wierdt, de aanhangers zijner Moeder ten Lande uit te jaagen.
Naa de voorgaande ontmoeting, van nieuws zich ten strijde hebbende toegerust, omstondt ’er een hevig gevegt, tusschen de Vlooten van Moeder en Zoon; waarin de laaste thans de zege behaalde. MARGARETA begaf zich thans na Engeland, werwaarts zij, eerlang, door haaren Zoon gevolgd wierdt. Hier verzoenden zij zich met elkander, in den Jaare 1354, op voorwaarde dat Hertog WILLEM zijne Moeder om vergiffenis moest bidden, die hem ook op eene vriendelijke wijze moest verleend worden; waar naa Holland, Zeeland en Friesland hem, van nieuws, zouden worden afgestaan; zullende Vrouwe MARGARETA alleen een jaarlijks inkoomen uit deeze Landen behouden.
Graaf WILLEM, thans de handen ruim hebbende, besloot, van nieuws, den Utrechtschen Bisschop te beoorloogen. Het groot nadeel, waar mede de Krijg, aan de zijde der Stichtenaaren, gevoerd wierdt, deedt den Kerkvoogd, welhaast, na Vrede haaken. Vrijgeleide hebbende bekoomen, vervoegde hij zich, in eigen persoon, in ’s Graaven Leger, om van mond tot mond daar over te handelen. Van hier, dat men, omtrent de voorwaarden, te spoediger overeenkwam.
Niet lang naa het sluiten van den Vrede, deedt Graaf WILLEM eenen keer na Engeland, ter verrigtinge van eenige zaaken, welke, geduurende zijn voorgaande verblijf in dat Koninkrijk, onafgedaan gebleeven waren. Naa zijne wederkomst van daar, in de maand Augustus des Jaars 1357, vertoonde hij eenige blijken van Krankzinnigheid, die, zedert, toenam, hem tot aan het einde zijns leevens bijbleef, en den bijnaam van den Dollen Hertog deedt aankleeven. Omtrent de oorzaak deezer Krankzinnigheid wordt onderscheidenlijk geoordeeld. Eenigen zoeken dezelve in de knaagingen zijns geweetens, over de mishandelingen, zijne Moeder aangedaan. Anderen schrijven de kwaale toe aan vergif, hem, geduurende zijn verblijf in Engeland, ingegeeven. Anderen, wederom, houden de geheele Krankzinnigheid voor een verdichtzel, verzonnen om hem van de Regeeringe te ontzetten. Doch de tijdgenooten hebben aan de weezenlijkheid der kwaalen nooit getwijfeld. Eerst sloot men den ongelukkigen Graaf op in 's Graavenhage, en voerde hem, vervolgens, na Quenoi, in Henegouwen, alwaar hij nog dertig jaaren, in dien rampzaligen toestand, leefde. Geduurende zijn eerste verblijf in Engeland was hij in ’t huwelijk getreeden met MAGTELT, Dogter van HENRIK, Hertoge van Lankaster, doch hadt bij dezelve geene kinderen verwekt: waarom het Graaflijk bewind op zijnen broeder ALBRECHT overging.