wiens Vader was HIDDE SJOERDS, is gebooren op den zesden Augustus des Jaars 1622, te Sexbierum, een Dorp niet ver van Zee, in ’t Kwartier Westergo van Friesland, en nabij Harlingen. Zijne Ouders, schoon van geenen hoogen staat, wierden egter onder de landluiden voor ten eenemaal braaf en onbesproken gehouden; en dus hadt onze DE VRIES, naa dat hij door zijne verdiensten tot hooger aanzien bevorderd was, geene reden altoos om over zijne afkomst zich te schaamen.
De plaats zijner geboorte zelve gaf hem eenige gelegenheid, om zich reeds vroeg aan ’t zeegezicht te gewennen, en daar door veele van die akelige denkbeelden te verbannen, ofte belachen, met welke zo veelen zijn ingenomen, die, dieper landwaarts in gebooren en opgevoed, van alles wat naar zee gelijkt, eenen diepen af keer hebben, en op het woord zelfs bijkans een koude huivering gevoelen.
Hoe oud ondertusschen onze DE VRIES ware, toen hij zich het allereerst, ter voldoeninge zijner begeerte; van land na zee begaf, en langs welke trappen hij tot dien van eenig bewind zij opgeklommen, valt, bij gebrek aan aantekeningen, met volle zekerheid niet te melden.
Vast gaat het dat onze DE VRIES al vrij jong moet verkoozen hebben zijn geluk ter zee te beproeven, om dat hij zich niet in den Zeedienst ten oorlog begeeven heeft, dan naa dat hij vooraf een geruimen tijd ter Koopvaardij gevaaren, en in hoedanigheid van Schipper meer dan eenen togt gedaan hadt. Of nu eigen verkiezing, dan aanzoek van anderen hem bewoogen hebbe, om van de Koopvaardij af te zien, en in dienst van ’t sterk geprangde Vaderland ten oorlog te gaan vaaren, vindt men ook al niet met vereischte naauwkeurigheid gemeld; maar wel dat hij, hier toe beslooten hebbende, nimmer de verwachting te leur stelde, welke zijne Bevorderaars met veel reden wegens hem hadden opgevat. De anderszins ongelukkige Zeedag, die op den 13 April van den Jaare 1665 tusschen de Engelsche en Staatsche Vlooten is voorgevallen, strekt hier van zelfs ten spreekenden bewijze, waarom het niet buiten den haak zal zijn, dit wat omstandiger, hoewel beknoptelijk, volgens ons bestek, te vertoonen.
De Staatsche Vloot, welke onder het Opperbevel van den Lt. Admiraal Generaal, JACOB VAN WASSENAAR, Heere van Obdam, uit Texel was in Zee geloopen, bestondt uit vijf Esquaders, waar van het laaste gekommandeerd wierdt door den L. Admiraal STELLINGWERF, ook een Fries, voerende het Schip de Zevenwouden, gemotteerd met zestig stukken, en driehonderd man. In dit Smaldeel voerde onze DE VRIES als Kapitein het Oorlogschip de Elf Steden, op hebbende eenenveertig stukken, en tweehonderdvijfëndertig man: en in dien reeds gemelden ongelukigen Zeeslag, waarin de braave WASSENAAR, door eigen kruid, met zijn schip in de lucht vloog, en dus ongelukkig sneuvelde, zonder dat het met zekerheid te bepaalen zij, wat eigenlijk dit ongeluk veroorzaakt hebbe, was hij de Seconde van den Lr. Admiraal STELLINGWERF, en kweet zich derwijze van zijnen pligt, dat dit gevegt, naar de hoogsle waarschijnlijkheid, niet zo ongelukkig voor den Staat ware uitgevallen, zo alle Bevelhebbers, even als hij, het algemeene welzijn boven hunne bijzondere veiligheid gewaardeerd, en met waaren heldenmoed behartigd hadden. Een eigenhandige brief, door hem naa dien ongelukkigen scheepsstrijd aan het Kollegie ter Admiraliteit in Friesland gezonden, zou misschien veelen leezeren niet kwalijk gevallen, wegens ’s mans hartige taal en verscheidene daarin voorkomende bijzonderheden.
Dan om binnen de paalen van ons bestek te blijven, zal ik ’er slegts een en ander staal uit melden. Naa verhaald te hebben, hoe de Vijand, des nachts voor den dertienden der meergemelde maand, zijn best deedt om bij te koomen, en de wind Zuidelijk liep, ten voordeele der Engelschen, gaat hij aldus voort; „ doen liepen wij tegen haar aen, en brachten het zo nae, dat met eenige van ons Esquader twee van haer schepen afsneden, daer ik een van zo veel gaf, dat hij niet een schoot meer schoot, noch niet een man boven bleef.” In ‘t slot van dien brief zegt hij: „ Ik hebbe gisteren bij de Staaten Generaal geweest, aan boord van den Admiraal TROMP, die mij schriftelijk ordre gegeven heeft, het schadeloos geschotene op het spoedigste te repareren, dat zal ik doen. Mijn boegspriet is geschoten datter een ander moet wezen, de grote mast moet ook verandert zijn, daer sleekt een kogel boven in ’t hart van dezelve mast, maer de oude mast zal voor een boegspriet goet gemaekt konnen worden soo ’t mij toelijkt, vier a vijf stukken van mijn zwaar Canon zijn gescheurt en stukken gesprongen.”
Men zal, in aanmerkinge van ’t gezegde, zich ongetwijffeld niet verwonderen, dat onze DE VRIES, daar veele bevelhebbers, naar evenredigheid van hunne betoonde lafhartigheid en schandeiijk pligtverzuim, anderen ten voorbeelde gestraft wierden, zich eerlang tot Lt. Admiraal van Friesland bevorderd zag, en nog in September van ’t zelfde jaar, in die waardigheid, op het schip de Steden, voorzien met zeventig stukken en driehonderd man, het bevel voerde, over het derde Esquader der Vloote, welke met goedvinden van de Gevolmagtigden der Staaten, de Heeren HUIGENS, DE WITT en MOREEL, in drie smaldelen was verdeeld geworden, voor dat nog de Lt. Admraal DE RUITER, als Opperhoofd en Admiraal van ‘s Lands Vloote, bij dezelve hadt konnen aankomen. Wanneer nu deeze onvergelijkelijke Zeeheld in ’s Lands Vloot, aan boord van het schip de Liefde gekomen, en door de Gevolmagtigden der Staaten verwelkomd was, wierdt wel de Vloot in vier Esquaders verdeeld, doch zonder dat onze DE VRIES daar bij in ’t minst benadeeld wierdt; blijvende hem het bevel over ’t vierde Esquader, dat uit vierentwintig schepen van oorlog bestondt, als Luitenant Admiraal aanbevolen, en door hem, op het schip de Steden, een geus van de boegspriet gevoerd.
Nooit schoot hij ook te kort in het beantwoorden aan de uitgebreide verpligtingen, welke aan deezen aanzienelijken post onafscheidbaar verbonden zijn; loffelijk inzonderheid was zijn gedrag, toen de Vloot door den geweldigen storm van dan achtsten September deezes jaars, ten haaren ongelukke verstrooid, en bijkans in de handen der Engelschen vervallen was. Want op den dertienden dier maand, met twee Oorlogschepen en een Brander weder bij de Vloot, toen door den Admiraal DE RUITER in twee Esquaders verdeeld, gekomen zijnde, gaf hij hem berigt, dat hij met zijn schip, bezuiden het Boggerszand, in den morgen van dien zelfden dag, eerst door twee, en vervolgens door vier Engelsche schepen was gejaagd geworden, doch dat dezelve, toen ’er met den middag nog twee andere schepen van oorlog bij hem gekomen waren, zich weder na de Engelsche Vloot begeeven hadden; welke, om dat het wat duister was, wel niet met genoegzaame naauwkeurigheid door hem geteld hadt konnen worden, doch naa de begrooting van zijn volk, dat in de steng geweest was, uit ongeveer zestig zeilen bestondt.
Op deeze tijding nam de Luitenant Admiraal DE RUITER, schoon de Vloot uit niet meer dan negenendertig schepen bestondt, egter met toestemminge der Heeren Gevolmagtigden, het manmoedig besluit om den Engelschen het hoofd te bieden. Ook wierdt daar toe alles met der daad in gereedheid gebragt, en de Vloot in drie Esquaders verdeeld, waar van het eerste door den Lt. Admiraal DE RUITER zelven, het tweede door den Lt. Admiraal KORNELIS EVERTSZOON, en het derde door onzen wakkeren DE VRIES, als Lt. Admiraal, stondt gebooden te worden; doch dewijl men, zo door storm als andere beletzelen, verhinderd wierdt bij de Engelsche Vloot te koomen, kreeg onze DE VRIES thans geene gelegenheid, om doorgaande blijken van zijnen heldenmoed aan den dag te leggen, en, zulks doende, het Vaderland aan zich te verpligten. En toen men in October deezes jaars eenen aanslag op Duins ten uitvoer zocht te brengen, en de Engelsche schepen daar binnen aan te tasten, wierden hij en de Lt. Adinirgal EVERTSZOON, met hunne onderhebbende schepen, insgelijks door tegenwind belet, om zich ter bekwaamer tijd op de bestemde plaatzen te laaten vinden, dat anders met eenen gurstigen wind zeer wel hadt konnen geschieden.
Dit gaf aan de Engelsche schepen, die in Duins lagen, eene gunstige gelegenheid om de op hen af komende vijanden te ontwijken; zelfs zag men uit onze Vloot, die eerst door tegenwind, en daar naa door stilte, vrij verre beneden de Goeijing in de Hoofden vervallen was, drie Engelsche schepen het Noordergat uitloopen, voor dat de Lt. Admiraalen KORNEUS EVERTSZOON en DE VRIES het, al laveerende, zo verre hadden konnen brengen. De Staatsche Vloot, dus voor het Vaderland geen dienst konnende doen, keerde, volgers goedvinden van DE RUITER en andere Vlootvoogden, weder na de Rivier van Londen; wanneer bij de Gevolmagtigden en den Lt. Admiraal DE RUITER beslooten wierdr, dat de Lt. Admiraalen KORNELIS
EVERTZOON, en onze TJERK HIDDESZ DE VRIES, nog eenigen tijd voor of bij Marijgat, zich met hunne Esquaders zouden blijven onthouden, om dus alle schepen te konnen aantreffen, welke voor hadden de Rivier van Londen in of uit te loopen. Ondertusschen zouden onze DE VRIES en Kapitein CHRISTIAAN ELDERS, met hunne onderhebbende schepen, zich naa verloop van acht dagen, omtrent Soolsbaay weder bij de Vlag hebben te vervoegen; doch zo dit door eenen Noordelijken wind niet geschieden konde, zoude de Luit. Admiraal DE RUITER hen met zijne schepen trachten te naderen; wordende den schepen, uit aanmerkinge van den bekrompenen lijftogt en den opkomenden Winter, vrijheid gelaaten, om na de zeegaten vnn het Vaderland op te zeilen, indien zij, naa verloop van gemelde acht dagen, door mist of storm, van de Vlagge mogten afdwaalen of verstrooid raaken.
Eer evenwel de Vloot, waar van zes schepen na Noorwegen, en tien na is Lands Havenen waren opgezonden, nog van een scheidde, telde men in ’t laatst van October nog zeventig schepen na dezelve, en daar van stondt het vierde Esquader, zestien schepen sterk, onder het bevel van den Lt. Admiraal DE VRIES terwijl de drie overige door de Lt. Admiraalen DE RUITER, EVERTSZOON en TROMP, gebooden wierden. Gaarne hadt men nog een kans met de Engelschen gewaagd, zo zij waren uitgekomen; doch dit niet geschiedende, en de tijd te verre verloopen zijnde om zonder blijkbaar gevaar langer in zee te blijven, wierdt bij DE RUITER en de andere genoemde Vlootvoogden beslooten, dat men, te meer om dat men geenen vijand te verwagten hadt, na ’t Vaderland zou zeilen, om voor den Winter op te leggen. De Lt. Admiraal DE RUITER gaf daar toe ook met der daad het sein, op den tweeden November, het welk bestondt in het laaten waaijen van een Witte Vlag van de Voorsteng, en het doen van drie kanonschooten.
Zo dra was dit teken van scheidinge niet gegeeven, of onze Lt. Admiraalen DE VRIES, EVERTSZOON en TROMP, deeden zeven schooten, om daar mede der Vloote eene goede reis na ’t Vaderland te wenschen; waar op, ten gelijken einde, door den Heer DE RUITER, met negen schooten uit halve kartouwen geantwoord wierdt. Hier op richtte een ieder zijnen koers na de hem aangeweezene haven, en onze DE VRIES, naa buiten Gaats afscheid genomen te hebben, den zijnen, met de onderhebbende schepen na het Vlie: van waar hij eerlang bij zijne Familie in Friesland aankwam, en het grootste gedeelte van den Winter tot genoegen van hem zelven en de zijnen sleet.
Men denke egter niet, dat deeze tijd in leedigheïd van
hem wierdt doorgebragt: zulks gehengde ook het besluit van hun Hoog Mogenden niet: ‘t zal derhalven niet kwalijk passen dat wij den hoofdzaakelijken inhoud van net zelve hier kortelijk melden. Om de toerusting der Oorlogsvloote, waar mede men in ’t volgend voorjaar den Engelschen het hoofd dagt te bieden, te spoediger en in beter orde voorttezetten, was ter Vergadering van hun Hoog Mogenden goed gevonden, dat, wegens de drie Kollegien in Holland en Westfriesland aan den Lt. Admiraal DE RUITER, wegens het Koliegie ter Admiraliteit in Zeeland aan den Lt. Admiraal KORNELIS EVERSZOON, en wegens het Koliegie in Friesland aan den Lt. Admiraal TJERK HIDDESZ DE VRIES, geschreeven zoude worden, dat zij zich in gemelde Kollegien zouden hebben te vervoegen, en daar een waakend oog over de buitengewoone toerusting, met alles wat daar toe behoorde, te laaten gaan: op dat de orders van hun Hoog Mogenden, zo wegens de Oorlogschepen, Fregatten, Advijsjagten, Branders, Galjoots tot kondschap en berging van lijftogt dienende, als andere vereischten, naauwkeurig uitgevoerd en nagekomen mogten worden, en dat zij van deeze hunne verrigtinge, ter behoorlijker tijd, een omstandig verslag aan hun Hoog Mogenden zouden hebben te doen.
Deeze last, welke volgens een nader besluit van den negenden Januarij des Jaars 1666, aan de gemelde drie Lt. Admiraalen vernieuwd wierdt, bleef bij niemand hunner onuitgevoerd, en wierdt hierdoor de Vloot tijdig in staat gebragt om Zee te konnen kiezen. Dan, voor dat dit geschiedde, wierdt ’er op den zesden Maij bij hun Hoog Mogenden een besluit genomen, bij ’t welk DE RUITER tot Opperhoofd der Vloote wierdt aangesteld, terwijl onze DE VRIES, zich met de waardigheid van Lt. Admiraal bekleed vinderde, het gebied te voeren hadt over de Friesche schepen, die uit elf schepen van oorlog en twee branders bestonden. Wanneer nu het meeste deel der Vloote, op den eersten en de volgende dagen van Junij, uit Texel in Zee was geloopen, kwam de Lt. Admiraal DE VRIES, op den vijfden dier maand bij dezelve, voerende het schip Groot Frisia, gemonteerd met tweeënzeventig stukken, driehonderdveertig Matroozen en vijfenvijftig Soldaaten.
De gantsche Vloot, nu uit vijfëntachtig schepen en fregatten van oorlog bestaande, wierdt in drie Esquaders verdeeld, waar van het tweede zou staan onder de orders van de Lt. Admiraalen KORNELIS EVERTSZOON en TJERK HIDDESZ DE VRIES, voerende den wimpel van de voorsteng, en bestaande uit achtëntwintig schepen en fregatten van ooriog.
Op den elfden dier maand met de Vloot tusschen Duinkerken en Noordvoorland gekomen zijnde, zag men zich wegens wind en stroom, die beide tegen waren, genoodzaakt het anker te laaten vallen. Doch het duurde niet lang of de Engelsche Vloot kwam op de Nederlandsche af; waarom alles, zo goed men konde, tot een treffen in gereedheid wierdt gebragr. De Lt. Admiraal TROMP raakte het eerst van allen met zijn Esquader in gevegt. Dat van den Lt. Admiraal Generaal DE RUITER, en den Lt.
Admiraal VAN NES, bleef ’er niet lang buiten; jammer was het, dat de schepen van de Lt. Admiraalen KORNELIS EVERTSZOON en onzen TJERK HIDDESZ DE VRIES, die beide van ijver blaakten, om het voorbeeld van den grooten DE RUITER, ten dienste van het Vaderland, te volgen, en ter behoudenisse van hetzelve hun leeven op te zetten, de vijanden te hoog in den wind hadden, om vooreerst bij hen te koomen; doch wanneer hun dit, volgens hunnen wensch, door het wenden der Engelschen, in den namiddag gelukte, raakten zij, zowel als DE RUITER en TROMP, met de vijanden in eenen fellen strijd, waarin zich niet alleen KORNEUS EVERTSZOON en onze DE VRIES, maar ook de overige Bevelhebbers en Kapiteinen, op hun voorbeeld, mannelijk kweeten.
Het gevegt van deezen dag door den nacht gescheiden zijnde, wierdt op de drie volgende dagen, van wederzijden, met heldenmoed hervat; en op geeven van dezelven ontzonk onzen DE VRIES de zijne, hoewel de gelegenheid hem niet altoos even gunstig was om dien te laaten blijken; doch inzonderheid toonde hij dien op den veertienden, of vierden dag van het gevegt. Want als de zege eenen tijd lang in twijfel gehangen, en nu na deeze dan na geene zijde geneigd hadt, en daarenboven de dag ten einde begon te spoeden, was DE VRIES geenszins een der laatsten, die, op ’t bevel van den Lt. Admiraal Generaal DE RUITER, een einde van ’t werk poogde te maaken nevens andere braave Bevelhebberen kloekmoedig op den vijand inbreekende, en dus wel degelijk het zijne toebrengende, dat het middelde gedeelte der Engelsche Vloote, door de onze beklemd, en voorts van vooren en van achteren in diervoegen bevogten wierdt, dat de Engelschen zich, naa een hardnekkig gevegt van anderhalve uur tijds, op de vlugt begaven. Met groote reden derhalven mogt de Graaf DE GUICHE, die zich nevens eenige andere Fransche Heeren van het eerste aanzien op de Nederlandsche Vloot bevondt, onzen DE VRIES, (bij hem KIERKIDES genoemd, om dat zijn Fransche tong zich, waarschijnlijk, naar de Friesche uitlpraak van TJERK HIDDESZ niet wist te buigen) het getuigenis geeven, dat hij grootelijks deel hadt aan de voordeelen, door de onzen op dien dag behaald.
Hadt onze DE VRIES door zijne dapperheid en beleid niet weinig toegebragt, tot het behaalen dier roemrugtige zege, welke, in dien hardnekkigen en vierdaagschen zeestrijd, door de onzen op de Engelschen bevogten wierdt, zijne voor het Vaderland en de zijnen al te ontijdige dood bragt insgelijks niet weinig toe tot de nadeelen, welke de Nederlandsche Vloot op den vierden Augustus des zelfden jaars moest lijden. Ons bestek laat niet toe alle de bijzonderheden van dat gevegt te melden. Het zij ons genoeg zo veel van het zelve aan te tekenen als noodig is, om zich ’s mans dood als dien van eenen Held te vertegenwoordigen. Naa dat de Lt. Admiraal Generaal DE RUITER de Vloot, welke nu uit achten, tachtig schepen van oorlog bestondt, in verwagtinge van een op handen zijnde gevegt, in drie Esquaders verdeeld hadt, in welker tweede onze DE VRIES zich naast den Lt. Admiraal JAN EVERTSZOON geplaatst vondt, wierdt hun beiden de voortogt aanbevolen.
Het ontbrak hun aan moed, noch aan getrouwheid, om dien ontvangen last ter uitvoer te brengen, maar gebrek aan wind was oorzaak dat zij niet voor omtrent den middag in gevegt raakten met den voortogt der Engelschen, welke geleid wierdt door den Vice-Admiraal THOMAS ALLEN. Dan schoon zij hier laater kwamen dan zij wel gewacht hadden, en ’s Lands dienst scheen te vorderen, egter kwamen zij ’er, ten aanzien van hun eigen leeven, veel te vroeg; hebbende zij beiden, toen ze op het Engelsch Esquader der Witte Vlagge, van twee zijden, kloekmoediglijk aanvielen, op het bed der eere moeten sterven, en bijkans op gelijke wijze; zijnde zo wel den eenen als den anderen een been afgeschooten, en zij beiden daar aan overleeden. Van hoe veel belang hunne behoudenis voor de gantsche Vloot geweest zou zijn, bleek al kort; want het sneuvelen dier twee wakkere Vlootvoogden was niet zo dra rugtbaar geworden, of ’er wierdt zulk eene verslagenheid en wanorde door veroorzaakt, dat het gantsche Esquader te een uur na den middag begon te wijken, zonder op het schieten van DE RUITER in 't minst te letten, of, gelijk het hadt moeten doen, af te koomen. Doch wie zal zich verwonderen dat zulks hier plaats hadt, daar de ondervinding van alle tijden heeft doen zien, dat zulks doorgaans een der eerste gevolgen van den dood van groote Bevelhebberen ware; en dat het even hierom tot het beleid van den krijg behoore, het sneuvelen van dezelve, zo lang zulks mogelijk is, met alle zorgvuldigheid te verbergen.
Dat de gedachtenis van deezen wakkeren Zeeheld bij den Vaderlander niet alleen, maar ook bij den vreemdeling, in eere zij, is ons voorheen reeds eenigzins gebleeken, door het bijbrengen van een loffelijk getuigenis, welk de Graaf VAN GUICHE hem gegeeven heeft. Dat dit hem niet onbedacht ter penne zij uitgevallen, zal men gewisselijk erkennen, als men in aanmerking neemt, dat hij op eene andere plaats, hem nog hooger verheft, door van hem te betuigen, dat hij een der beste en stoutste Hoofden der Nederlandsche Vloote was. Dit gade slaande zoude het mij niet bevreemden waarheid te zijn, het welk alleen bij overlevering tot ons gekomen is, en ook alleen voor zodanig en niet hooger van ons wordt opgegeeven. Hetzelve bestaat hier in dat als da Raadpensionaris DE WITT zich op zekeren tijd aan boord van den Lt. Admiraal Generaal DE RUITER bevondt, en deezen gevraagd hadt, wien hij den Heeren Staaten tot zijnen opvolger aan zou prijzen, indien hem zelven eenig doodelijk ongeluk mogt treffen, en het Vaderland dus zijnen dienst moest derven? DE RUITER daar op geantwoord zoude hebben, daar toe niemand bekwaamer dan den Lt. Admiraal DE VRIES te kennen, als zijnde van deszelfs kundigheid en trouwe ten vollen overtuigd.
Hoe dit zij, zeker gaat het dat ’s mans gedachtenis, om zijne loffelijke diensten, zo bij bet Kollegie ter Admiraliteit in Friesland, als ook bij hun Edel Mogenden de Staaten der Provincie, grootelijks in eere wierdt gehouden. Wanneer immers het lijk van wijlen onzen Lt. Admiraal te Harlingen was aangekomen, en aldaar plegtig in de Groote Kerk op het Koor ter aarde wierdt besteld, hebben hunne Edel MOgenden de Geduputeerde Staaten van Friesland deeze Lijkstaatie met hunne tegenwoordigheid vereerd; daarenboven is het zoontje van meergemelden Lt. Admiraal TJERK HIDDESZ, naa deszelfs overlijden geboren, op verzoek van meer gemelde Heeren Gedeputeerden, door de Heeren Raaden ter Admiraliteit niet alleen plegtig ten doope geheeven, maar ook hebben hunne Edel Mogende de Heeren Staaten van Friesland het gedachte zoontje,dat kort naa zijne geboorte insgelijks van zijne moeder beroofd wierdt, gelieven te begunstigen met een jaarlijksch lijfpensioen van driehonderdënzestig guldens.
Het zal niet slegts ten bewijze van onze gezegden strekken; maar ook, zo wij vertrouwen, onzen Leezeren eenig genoegen verschaffen, het een en ander met origineele stukken bevestigd te zien; waarom wij hier twee Stukken zullen laaten volgen, zijnde het eerste eene Memorie van het Kollegie ter Admiraliteit in Friesland, aan hun Ed. Mogende de Staaten der Provincie overgeleverd, en het tweede eene Resolutie, bij welgemelde Staaten daar op genomen.
De Memorie luidt woordelijk aldus.
EDELE MOGENDE HEEREN!
„ Met hoedanigen lof ende reputatie, de Heere Lt. Admirael DE VRIES, goeder gedachtenisse, syne functie, eerst als Kapitein, en daar naa ais Lt. Admirael van UEd. Mog. Provincie heeft bekleedt gehadt; is UEd. Mog. ons, en alle werelt, genoechsaem en ten vollen bekent, daer af, soo de Heeren haer H.
Mog. Gedeputeerden over ’t employ, en de bevorderinge van ’s Lands Vloot van tyt tot tyt in de Zeegaten deser landen ingevallen synde, als de Heer Lt. Admirael Generael DE RUITER, telkens brede Confirmatie hebben gedaen: in de voorgevallen bataillen syn de blyken volkomentlyk van desselfs dapperheyt en couragie, volgens de getuichenissen van welged. Heeren gegeven, synde welgem. Heere in twee bataillien swaerlyk gekwetst geworden, in de eerste periculeus, ende in de andere doodtlyk, gelyk deselvige sulx met syn doodt ook heeft bevestigt, en alsoo gloreuslyk syn leven ten diende van desen Staet opgeoffert; in consideratie van welx, de Heeren UEd. Mog.
Gedeputeerden niet alleen de begraffenisse van ‘t lyck van welbedachte Heer met derselver praesentie hebben gecohonesteert, maar ook belooft devoiren by UEd. Mog. te sullen aenwenden, dat het soontje nae deszelfs overlyden geboren met een lyfpensioen mochte worden voorsien, en gebenificeert, waerop ook welgeaachte Heeren UEd. Mog. Gedeputeerden, by derselver missive, aen ons verzocht gehadt hebben, dat wij, in en uit den name van Ued. Mog. Provintie het voors Soontje ten doope souden heven, gelyck wy in gevolge dies hebben gedaen versoekende diesvolgens, ten einde UEd.
Mog. goede geliefte mach wesen, tot adimpletie van ’t gene albereedts, by de Heeren UEd. Mog. Gedeputeerden is gepraepareert, ende op reflexie van de loflyke en ooit volpresen meriten van welgenoemden Heer Lt. Admiraal, het nageboren Soontje van den selvigen (althans van syn Moeder mede gepriveert synde) met een Lyfpensioen gratieuslyk te begiftigen.” Dit doende enz.
De Resolutie, welke hier op bij hun Ed. Mog. de Staaten van Friesland, den twintigden October van het zelfde jaar, genomen wierdt, luidde van woord tot woord aldus:
„ De Staaten van Friesland overdenkende en beklagende het seer grotelyk verlies van de vaillante Heer wylen TJERK HIDDESZ DE VRIES, in leven Lt. Admirael deser Provincie, als die syn leven in de jongst geholdene batalie tegens de Engelse op het bedde der eere als een dapper heldt ten dienste van ’t Vaderland seer kloekmoedigh heeft opgeoffert, en dat syn Ed. nagelatene droevige Weduwe 's daegs na ’t inkomen vm dese smertelyke tydinge was bevallen en verlost van een jonge Soon mede genaemt TJERK DE VRIES, die altans van deselve syn Moeder, door den tydelyken dood mede is ontbloot geworden, hebben om de goede devoiren en getrouwe diensten van welgemelte Heer Lt. Admirael DE VRIES in aangename gedachtenisse te holden, desselfs nagelaten jongste Soontje gebeneficeert, en versien denselven by desen met een Zee Capiteins tractement tot driehondert sestig Car. Guld. ’s jaers, mits dat in verderen tyd een ordinaris Capiteins plaets komende te vaceren, daeruit de betaling van de voors. somma sal worden gedaen, en deselve plaets als dan vacant blyven. Middelerwijlen ordonneeren wy onse Gedeputeerden om daer af forme ordonnantien t’ zyner tydt en successivelyck te laten verveerdigen, ende met last aen de Reeckenmeesters deselve te registreren gelyk sulx behoort. Aldus geregistreert op ’t Landsschapshuis den twintigsten October 1666.”
Deeze Zoon, bij zijn opwasten, in ’s Vaders loffelyke voetstappen treedende, heeft den Lande insgelijks ter Zee gediend; doch is door al te ontijdig eenen dood weggerukt, om door zijne verdienden den zelfden eertrap te beklimmen. Want in den Jaare 1689, op den tweeden Julij, in ’s Lands dienst als Kapitein ter Zee bij het Kollegie ter Admiraliteit in Friesland, met zijn onderhebbend ’s Lands Oorlogschip de Brack na Engeland vertrokken zijnde, en in het zelfde jaar van daar te rug keerende, wierdt hij op den twintigsten December, naa eene zieste van weinige dagen, aan boord van ’t gemelde schip, uit het leeven gerukt, en op een dertigsten dier maand, hij zijnen Vader Zal. in het Koor der Groote Kerk te Harlingen ter aarde besteld.
Wij zullen deeze leevensbeschrijving van den dapperen Lt. Admiraal DE VRIES niet rekkken met eene optellinge van deszelfs bloedverwanten en Nazaaten, welke nu alleen tot het vrouwelijk oir gekomen zijn, ons vergenoegende met ’er nog alleen het twaalf regelig versje bij te voegen, dat wij onder zijn in het koper gesmeeden afbeeldzel vinden, en hem ter eere aldus luidt:
„ De Friesche Zeevoogd koomt dus na zijn dood herleven:
Wiens brein vol wijsheid, en ’t hert vol vair en kracht,
Al wat Natuir oit Held bezonder heeft gegeven,
Had zij in deeze borst alleen te zaam gebracht;
Geen grouwlijk moordgedrang deed hem de moed verliezen;
Hij toonde ons den aard der adel oude Friezen.
Het dubbeld Pilaar Strand kan van zijn zege tuigen
En KRONENBURG ontzach zijn oorlogs blixemstraal;
Prins ROBERT beefde ’t hert; zelf MONK,die elk deed buigen;
Begaf zich op de vlucht voor Frieslands Admiraal,
Altijd verwon ’t gedrocht der overoude eeuwen,
Deez’ dwong door zijn geschut, d’Eenhoorn, en Draak en Leeuwen.
HERO GALAMA.