Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 15-03-2024

STANLEI, WILLEM

betekenis & definitie

een Engelsman, volgde, in ’t eerst, de Spaansche zijde, bij den aanvang der Nederlandsche beroerten, en voerde de wapens tegen de aanhangers van Prinse WILLEM DE I, in dienst des Hertogs VAN ALVA. Naderhand wisselde hij van partij, en ging tot de Staatsgezinden over.

Bij de overkomst van den Graave VAN LEICESTER wist hij zich bij deezen zijnen landgenoot zo diep in gunst te dringen, dat hij, hoewel nog belijdenis doende van den Roomschen Godsdienst, tot posten van aanzien en vertrouwen wierdt bevorderd. LEICESTER binnen Deventer eene verwerking geleid hebbende, van tweehonderd Ruiters, en twaalfhonderd Knegten, deels Engelschen, deels Ieren, stelde STANLEI aan het hoofd van dezelve. Hij deedt nog meer; aan STANLEI vertrouwde hij het bewind zo wel van Geregts- als van Krijgszaaken, de Stad Deventer betreffende, zonder, ten dien opzigte, aan eenen Landvoogd van dien oord onderworpen te zijn. Indien hij mogt geraaden vinden, eenigen aanslag te onderneemen, zoude hij, ter volvoeringe daarvan, uit de naaste bezettingen van Gelderland en Overijssel, het noodige volk mogen ligten, aan ’t welk, ten dien einde, zonder uitzondering van staat, persoonen of landaart, door den Landvoogd omtrent den Overste, eene volstrekte gehoorzaamheid wierdt bevolen. Zeer tegen den zin der Staaten was deeze uitgebreide magt, vermids in dezelve lag opgeslooten, dat STANLEI zelf over den bijzonderen Landvoogd van het Gewest te gebieden hadt, en deeze de bevelen des uitlanders, hoe strijdig zij ook mogten zijn met het gemeene belang, zou verpligt zijn te gehoorzaamen. Van hier, dat de Staaten niet verzuimden, deswegen hunne bedenkingen in te brengen bij LEICESTER; die dezelve zogt te wederleggen met de verzekering, dat de Overste, hoewel eertijds geweest zijnde in ‘s vijands dienst, nu dien der Staaten met te meer hartlijkheids zou waarneemen, zedert hij, van wegen zijne natuurlijke Vorstinne, tot zijnen tegenwoordigen staat verheven was. Hij besloot zijn antwoord met zijn gewoonlijk slaan op de borst, en dat hij zijnen persoon voor STANLEIS getrouwheid te pand zette. Dit viel voor in het einde van October des Jaars 1586.

Weinige maanden, egter, verliepen ’er, of Deventer hadt eene treurige ondervinding van de ijdelheid van ’t Graaflijk woord, en van de trouwloosheid zijns hoog begunstigsten Overste. STANLEI maakte zich schuldig aan een allereerloost verraad; en zie hier hoe het toeging.

De Stad Zutfen, in Gelderland, niet verre van Deventer gelegen, was nog Spaanschgezind, en stondt onder ’t bevel van den Overste JOAN BAPTISTA DE TASSIS. Een Schans, tegenover Zutfen, was in de magt der Staatschen, en in bewaaring gesteld van ROELAND JORK, insgelijks eenen Engelsman. Tusschen TASSIS en JORK wierden, nu en dan, beleefdheden gewisseld, door het zenden van Rhijnschen Most en van Haazen of Patrijzen. In ’t eerst voedde men, hier omtrent, geenen argwaan, wijl soortgelijke beleefdheden onder de wederzijdsche Krijgshoofden meer gebruiklijk waren.

De Wethouderschap van Arnhem vatte ’t eerst een vermoeden op, uit de kundschap van briefwisselinge, onder den schijn van wederzijdsche hoflijkheid, gehouden, welke zij eerlang bekwam. ’t Vermoeden nam toe, zints men hadt vernomen, dat STANLEI’S Wagtmeester binnen Zutfen bij den Overste TASSIS was gezien. Die van Deventer, door hunne buuren, hier van verwittigd, spraken daar over STANLEI aan; welke zijnen Wagtmeester wel in hegtenis nam, doch, kort daarop, zonder hem ondervraagd te hebben, wederom in vrijheid stelde. Tot den agterdogt, hier door verwekt, sloeg nog een andere. STANLEI’S Ieren, het woestste volk, dat men ooit in de Nederlanden zag, die half naakt gingen, en zomtijds raauw Vleesch aten, die van Godsdienst niets anders dan iets van de Misse wisten, liepen, om die te hooren, dagelijks na Zutfen, alwaar zij van TASSIS vriendelijk behandeld wierden.

De overlast, met welken zij de burgers plaagden, bleef ongestraft: even als of STANLEI de burgerij tegen de bezetting wilde in ’t harnas jaagen; op dat, terwijl zij onderling over hoop lagen, de vijand mogt binnen koomen, en het nu reeds overleide verraad onder den schijn van een ongeluk doorsluipen. Ten einde raad, onderstonden die van Deventer bij den Oud-Veldheer NORRITS, of hij geen middel wist, om heimelijk eenig vertrouwd Krijgsvolk binnen de Stad te brengen.

Ongelukkig kreeg STANLEI hier de lucht van, en noopte hem, den aangevangen handel met TASSIS te verhaasten. In den Neurenberger Toren, een ruim gebouw, hadt hij reeds driehonderd Ieren geleid, zo ’t heette om de burgerij te ontlasten, doch in waarheid om meester te zijn van de Poort, welke digt daar bij stondt. Dit liep bij zommigen in ’t oog, doch wierden van anderen, aan welke zij hunne vreeze openbaarden, daar over schamper bejegend. ‘s Nachts voor den achtëntwintigsten Januarij des Jaars 1587 hielden de voorzigtigste burgers wagt binnen hunne Huizen; ’t welk ter ooren van STANLEI gekoomen zijnde, hem, bij de Wethouderschap, daar over luidkeels deedt klaagen, en zijne eerlijkheid ten breedste uitmeeten. De Regenten, alles voor goede munt aanneemende, lieten zich gezeggen, en hielden voorts, ter verzegelinge van het goed vertrouwen, eenen maaltijd met den Overste, alwaar hij hun kennis gaf van zijn voorneemen, om nog in dien zelfden nacht, op eenen heimelijken aanslag uit te rijden.

Aan de zulken der bezettinge, welke van het geheim niet wisten, hadt hij diets gemaakt, dat hij, ter hunner verzekeringe tegen de misnoegde burgerij, nog een Vaandel of twee Engelschen ging haalen. Naa het scheiden der vrolijke zamenkomste rijdt STANLEI met eenige paerden na buiten; doch keert reeds in den morgenstond ten vijf uure te rug, geleidende den Overste TASSIS en negenhonderd man, die straks na den Markt rukken. In de bedremmeling omtrent het oogmerk en den afloop deezes toestels, zonden thans de Wethouders eenen Burgerhopman derwaarts, om te verneemen wat ’er gaande ware.

STANLEI, kennende den persoon, treedt hem tegen, en beveelt hem goeds moeds te zijn, alzo niemand eenig leed zou geschieden. Voorts geleidt hij hem bij de hand, midden door de gelederen, bij den Overste TASSIS, welken hij bij naam en titel aanspreekt; hem wijders biddende, deezen, als zijnen goeden vriend, gunstig te willen zijn. Straks gingen den Burgerhopman de oogen open, en vergeetende, bij en met wien hij sprak: Ach, zeide hij, tevens eene diepe zucht loozende, hoe zijn wij zo jammerlijk verraaden! waar op TASSIS, zonder STANLEIS ooren te spaaren, hem te gemoete voerde: Dat laat ik den geenen verantwoorden, welken het aangaat. Ik dien den Koning, mijnen Heere. Tevens biedt hij den Burgerhopman de hand, en begeert dat hij de Wethouders doe bij een koomen. Voor deeze bestondt de eerlooze STANLEI zijn gedrag te verdeedigen, bijbrengende dat zijn geweeten hem gedrongen hadt, de Stad aan den Koning van Spanje te leveren, welken zij toebehoorde.

Zo verre ging zijne onbeschaamdheid, dat hij zijn schelmstuk met de woorden des Zaligmaakers zogt te verdeedigen: „Men moest”, zeide hij, „den Keizer dat des Keizers, en Gode dat Gods is, geeven, en hem, die dat betragtte, zonder op giften, rijkdom of hoogheid te oogen, voor geenen Verraader houden.” Doch, hoedanig ook zijne redenen luidden, de moeite, die hij hadt om dezelve uit te stamelen, en zijn verbaasd gelaat, kondigden niet onduidelijk aan, wat ’er binnen in hem omging. Naderhand, als STANLEI de klad van verraaderij niet wist af te wisschen, dewijl hij in soldij der Staaten stondt, zogt hij zich ten minste van meineedigheid te zuiveren, voorwendende dat hij nooit in der Staaten, maar alleen in LEICESTERS eed geweest, en zedert daar uit ontslagen was.

En inderdaad, hij vertoonde een Paspoort, bevestigd met de Hand en het Zegel van LEICESTER, op den zelfden dag als deeze hem het bevel over Deventer hadt opgedraagen, waar bij hij van zijne voorige dienste bedankt, en van verdere verpligting ontheven wierdt. Door wat middel hij dien Ontslagbrief bekoomen hadt, is moeilijk te bepaalen.

Bij de schikkingen, door TASSIS, naa de bemagtiging van Deventer beraamd, wierdt STANLEI in de Stadvoogdij bevestigd; die nu eene proeve van getrouwheid aan zijnen nieuwen Meester gaf. Want als de Oud-Veldheer JOAN NORRITS bij hem aanzoek liet doen, of hij, door hooge beloften, niet tot het houden der Stad voor de Engelsche Koninginne zou te beweegen zijn, wees hij de aanbiedingen van de hand, en eindigde vervolgens zijne dagen in den dienst van zijne Spaansche Majesteit.

Zie BOR en HOOFT.

< >