Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 30-01-2024

AARSCHOT

betekenis & definitie

een klein Stedeke, aan de Rivier de Demer, 3 uuren van Leuven en Diest, en 4 van Mechelen en Lier, is al zedert het Jaar 1100 bekend geweest; staande toen onder bijzondere Heeren.

Ten tijde van Godefroy, Hertog van Neder-Lotharingen, vind men melding gemaakt van eenen Aarnout, Graave van Aarschot, toen den naam dragende van Alderschot. Het geslacht van deezen Aarnout uitgestorven zijnde, verviel dit Aarschot aan Godefroy, die de broeder was van Hertog Jan van Braband; welke Godefroy, nevens zijnen Zoon Jan, in ‘t Jaar 1302, sneuvelde in den slag voor Kortrijk.

Dus kwamen de goederen, door Erfenis, op zijne dochter, die gehuwd was aan een Graave van Vaudemont; uit welk geslacht is voortgekomen Margreet, dochter van Anthoni van Lotharingen, Graave van Vaudemont, welke dit Aarschot aan Anthonij de Croij ten Huwelijk bracht.

In ‘t Jaar 1333, werd dit Graafschap, door KAREL DEN V, tot een Hertogdom verheven; naderhand werd de Hertog van Aarschot Grande van Spanje, van den eersten rang. Filips de Croij, Hertog van Aarschot, in ‘t Jaar 1612, overleden zijnde, liet na, als Erfgenaame, zijne eenige Dochter, Anna de Croij, die in huwelijk trad met Karel de Ligne, prins van Aremberg; uit welk huwelijk de Hertogen van Aarschot en Aremberg zijn voortgekomen.

Hier is een Kapittel van 12 Kanonniken, eenige Kloosters en een Bagijnenhof. In ‘t Geestelijke behoort de Stad onder den Aartsbisschop van Mechelen, en verder onder dit Aarschot, behalven de Baronnije Botselaar, Heverle en Bierbeek, zeventien Dorpen. De Landstreek wordt door eenen Drossaard bestierd. In de Spaansche Oorlogen heeft deeze Stad rijklijk haar aandeel gehad.

< >