Bij deezen naam is bekend een oud en aanzienlijk Geslagt, in Gelderland. Zo verre de aantekeningen voorlichten, hebben deszelfs Leden, ten minste geduurende een tijdverloop van meer dan tweehonderd jaaren, binnen Nijmegen, de aanzienlijkste Ampten en waardigheden bekleed. Nog heden ten dage is dat Geslagt, in de gemelde Stad, in eere en aanzien, gelijk uit het vervolg zal blijken.
Wij agten ons gelukkig, volgens echte opgaven, uit oorspronklijke bronnen, de volgreeks der Leden, in ons Woordenboek, te kunnen mededeelen. De eerste, welke ons voorkoomt, isROUKENS, (DIRK), gebooren in den Jaare 1522. Hij was een man van aanzien en vermogen, als zijnde Hopman der Nijmeegsche Schutterije, en getrouwd met METGEN ROEST, dogter van N. N. Roest, Schepen der Stad, en van Anna Canis. DIRK ROUKENS was een ijverig Voorstander der gezuiverde Leere, en stelde alles te werk om dezelve, in zijne Vaderland, smaaklijk te maaken. Doch deeze ijver kwam hem duur te staan. Want in eenen zwaaren oploop der Stad, voorgevallen op den vijfentwintigsten September des Jaars 1566, wierdt hij, door eenen zijner eigen Serjeanten, met eenen Hellebaart, dermaate gekwetst, dat hij het, eenige weinige uuren daar naa, bestorf. Hij hadt eenen Zoon, genaamd
ROUKENS, (WILHELM) gebooren in den jaare 1564, een zeer geleerd Man, en Voorzitter der Gemeente. Hij was een der ijverigste Voorstanders van de dus genaamde Arminiaansche, Factie in den aanvang der voorgaande Eeuwe, en haalde zich daar door het misnoegen van Prinse MAURITS op den halze; wordende van zijne Ampten verlaaten, als beschuldigd, zo niet de steller geweest te zijn, althans in order gebragt te hebben het Protest of de Remonstrantie der Oude Regeeringe tegen de buitengewoone Regeeringsverandering, door gemelden Prins MAURITS, in den Jaare 1617, te Nijmegen gemaakt.
Hij was getrouwd met TOMASKE VAN MEKEREN, dogter van Jonkheere Jan van Mekeren, Heere van Meijerswijk, en van Hilleke van der Lijnden, en hadt, bij dezelve, twee Zoonen verwekt: JAKOB en JOHAN.
ROUKENS, (Mr. JAKOB ) was een der zeven Regeeringsleden, welke, naa dat de Fransche Krijgsbenden de Stad Nijmegen hadden verlaaten, op den twaalfden Junij des Jaars 1674, door Afgevaardigden van Prinse WILLEM DEN III, benoemd wierden, om, bij voorraad, de zaaken van Regeeringe en Justitie, de Stad betreffende, waar te neemen. Van elders is ’t bekend, hoe, op den zestienden Februarij des volgenden jaars, dit getal met nog dertien Leden wierdt vermeerderd, en dat de Regeering der Stad, zedert, op dien voet bleef, geduurende het overige leeven van den Stadhouder. De Heer JAKOB ROUKENS, den naam van wiens huisvrouwe wij niet vermeld vinden, deedt, in den Jaare 1699, afstand van zijnen post, ten behoeve van zijne zoone Mr. Dirk Roukens.
ROUKENS, (Mr. DIRK) doch die daar van ontzet wierdt, en vervolgens, zijn leeven lang, ook verlaaten bleef, in den Jaare 1704, te gader met zijnen Neef, den Burgemeester WILLEM ROUKENS, van wien wij straks zullen spreeken.
ROUKENS, (JOHAN) Zoon van WILHELM, en broeder van JAKOB, beiden boven vermeld, bekleedde, nog jong zijnde, den post van Advokaat-Fiskaal, doch overleedt in den bloei zijner dagen, naalaatende, bij zijne Echtgenoote ANNA VAN ANSOM, twee Zoonen: WILHEM en THEODORUS.
ROUKENS, (Mr. WILHEM) of, gelijk men, in dien tijd, gewoon was de Advokaaten te noemen, Dokter WILHEM ROUKENS, Zoon des voorgaanden, was een zeer beroemd Regtsgeleerde, en bekend voor een der grootte Costumiers, of Kenners van de Costumen of aloude Gewoonten van Gelderland. Naa zich, alvoorens, in zijn Vaderland, op de Regtsgeleerdheid te hebben toegeleid, deedt hij eene reize na Frankrijk, en beklom te Orleans den Trap van Meester in de Regten. Naa zijne wederkomst in het Vaderland, en bij de oprichting van de Akademie te Nijmegen, wierdt hem de waardigheid van Hoogleeraar in de Regtsgeleerdheid aangebooden. Doch hij wees die aanbieding van de hand, als meer behaagen vindende in den post van gewoonen Advokaat, welken hij, met een luisterrijken opgang en algemeenen lof, waarnam. Het leedt, egter, niet lang, of hij wierdt, ingevolge het Reglement op de Regeering, op Nominatie van den Raad, door den Stadhouder tot Mede-Raad, en vervolgens, in den Jaare 1702, nevens den Burggraaf JAKOB VAN RANDWYK, tot Burgemeester verkoozen. Niet lang, bekleedde hij deeze waardigheid.
Bekend zijn de oproerige beweegingen, terstond naa den dood van Prinse WILLEM DEN III, te Nijmegen voorgevallen, en die voor onzen Burgemeester doodlijk waren. In de gemelde Stad ontstonden, zo wel als elders, veelerhande klagten over de Regenten, met dat gevolg, dat dezelve, in de maand Junij des Jaars 1702, met geweld uit het bewind gezet, en anderen in derzelver plaats gesteld wierden. Te weeten, de Gemeensluiden, in een opzettelijk Vertoog, beweerd hebbende dat, naa het overlijden van gemelden Vorst, zij de magt hadden om alle Regenten te kunnen afzetten, en dat aan hun alleen, als vertegenwoordigende de gantsche Burgerij, daar toe de keus stondt, maakten, van dit ’t zij dan wel of kwalijk gegrond regt gebruik, op den negenentwintigsten der gemelde maand Junij. Met geweld wierdt de Burgemeester ROUKENS, door eenige Gemeenslieden en Gemeenen, van zijne waardigheid ontzet, om reden dat hij aan de Regeering was gekoomen, terwijl zijn Oom JACOB ROUKENS in Schepens-gestoelte zat. Diergelijk lot ondergingen de Burgemeesters P. BEEKMAN., ECK VAN PANTHALION, PIETER CORNELIS BEEKMAN, JOHAN VAN LEEUWEN en JOHAN VERBOET: om reden, zo als men voorgaf omdat zij ten tijde hunner bevorderinge, elkander te na in den bloede hadden bestaan; doch welke heden ten tijde der laatste aanstellinge niet meer van kragt geweest was. Op eene gewelddaadige wijze geschiedde deeze afzetting. Vergeefs bragt Burgemeester ROUKENS daar tegen in dat alle Regenten in den Jaare 1699, op nieuw waren aangesteld, en dat zijn Oom toen al voor eenigen tijd overleeden was; dat hij nevens zijne lotgenooten zich ten goede regt wilde stellen; als mede, dat volgens den Nieuwen zo wel als den Ouden Privilegiebrief, iemand, eens tot Raad verkooren zijnde, dien post zijn leeven lang moest blijven behouden, ten zij hij volgens regten daar van ontzet wierdt.
Terstond hier naa, wierpen, uit de oude Regenten aangesteld FRANS ROMSWLNKEL, JUSTLNUS DE BEYER, VAN DE WALL, VAN HEEST, VERMEER, LEYDEKKER VAN SANTVOORT, INGENOELN, VAN LEEUWEN, VAN DEN BERGH, VAN DER LYNDEN, DIRK ROUKENS en VERHEIDEN. JUSTINUS DE BEYER bedankte voor den opgedraagen post, met oogmerk, evenwel, om zijnen Zoon JACOB DE BEYER zijne plaats te doen vervullen: ‘t welk hem ook gelukte; DIRK ROUKENS en VERHEIDEN deeden even eens. Vervolgens wierdt de Raad nog vermeerderd met SINGENDONCK, PIETER VERSTEGEN, TOMAS PELS, VAN DILSEN, NORMONDT, MORREES en KNIPPING, de meeste van welke, onlangs, de Burgerij hadden opgezet.
Naa zich, andermaal ten goeden regte gesteld te hebben, vervoegden zich de ontzette Leden, op den achttienden Julij ter Vergadering van de Landschap; die, nog ten zelfden dage, een Besluit nam, bij welke de gehoudene handelwijze afgekeurd, en de afgezette Regeeringsleden hersteld, en, daarenboven het Hof Provinciaal nevens zes Adjuncten, Leden der Landschap gelastigd wierden als Regters, en de Momboirs om de Oproermaakers geregtelijk te vervolgen, mitsgaders om derzelver uitgegeevene Bezwaaren te doen verbranden. Reeds op den vierden Augustus, onder schut en scherm van eenig gewapend Krijgsvolk, namen zij wederom bezit van hunne posten; wordende, niet lang daar naa, Vonnissen uitgesproken tegen de begunstigers der afzettinge van de Oude Regenten. Nevens de onderscheidene Resolutien van ’s Lands Staaten, hebben wij dienstig geoordeeld, dezelve aan het einde van dit Artikel in te lasschen.
Ligt is het te denken, dat den Nieuwe Regenten, naa zo kort eene proeve van het zoet van regeeren, de mond ras zal gejeukt hebben, om zich beter te verzadigen. Daar toe steeds op hunne luimen leggende, meenden zij te baate te moeten neemen de afweezigheid der Krijgsbezettinge, naa dat dezelve, tot het beleg van Venlo, was uitgetrokken. Tegen den tijd der gewoonlijke Veranderinge van Regeeringe, van de Oude Regenten geëischt hebbende, dat het bewind aan hun zou worden afgedaan, gebruikten ze gewelddaadige middelen, toen deeze eisch hun wierdt afgeslagen. Onstuimig, oproerig en met geweld verdreeven ze de door het Landschap aangestelde Regenten van het Stadshuis, en namen bezit van de Raadkamer. HEERDT, INGENOEL en VAN DER LYNDEN gingen tevens tot de Nieuwe Regenten over. Kommerlijk moet, ten deezen tijde, geweest zijn de toestand der Stad Nijmegen, en in bijsteren haat, bij het Gemeen, onze Burgemeester ROUKENS.
Het graauw liet het niet bij bloote dreigementen, maar wierp na hem met steenen; door eenen van welken hij aan zijn hoofd gekwetst wierdt. Daarenboven hadden de Oude Regenten, en onder deeze ook onze Burgemeester, zich op den Burgt begeeven, van waar zij, met hunne tegenstreevers, een Verdrag zogten aan te gaan. Doch, in stede van aan hunne voorslagen het oor te leenen, wierden ze ’er genoegzaam belegerd gehouden, en gedreigd, dat hunne beenen hen niet leevende van daar zouden draagen.
Hoewel voor overmagt hebbende moeten bukken, hadden, egter, de afgezette Regenten allen moet niet verlooren. Aan ’t hoofd hebbende onzen Dr. ROUKENS, vervoegden zij zich, aan de Landschapsvergaderinge, met hun beklag over ’t geweld en onregt, ’t geen men hun hadt aangedaan. In het Vertoog, welk zij, ten dien einde, inleverden, zogten ze aan te toonen, deels de wettigheid hunner Regeeringe, deels de ongegrondheid der stellinge van zommige Burgemeesteren, alsof, zints het overlijden van wijlen den Stadhouder Prinse WILLEM DEN III, alle Regenten, welke toen op het kussen zaten, van hunne Regeeringsposten vervallen waren.
Terwijl hier over geraadpleegd wierdt, gaven die van de nieuwe Plooi een daadelijk bewijs van hunne vreeze en ontzag voor de bekwaamheden van Dr. ROUKENS, en hoe zij van oordeel waren, dat de andere Aanhang merkelijk zou verliezen, indien deeze daar van konde worden afgetrokken. Zij booden aan, te willen bewerken, dat de Heer ROUKENS tot Raadsheer wierdt bevorderd, in de plaats van den overleedenen Heere FRANS ROMSWINKEL, mids hij vooraf beloofde, zijne vrienden en medestanders te zullen verlaaten. Doch de eerlijke Man wees zulk eene aanbieding volstrekt van de hand. Niet weinig, veelligt, zal deeze weigering geholpen hebben tot het Besluit, welk, zedert, bij de tegenwoordige Regeering van Nijmegen wierdt genomen, volgens ’t welk Dr. ROUKENS, en zijn Neef DIRK ROUKENS, boven genoemd, nevens de Heeren VERHEYDEN, BEEKMAN, REYNDERS en ECK VAN PANTHALION uit de Stad en het Schependom gebannen, en tweehonderd Rijksdaalders beloofd wierden aan elk, die eenen derzelven in handen van het Geregt wist te leveren.
Eene strijdige uitwerking met hunne bedoelingen, deeden alle deeze geweldenaarijen. De gebannen Regenten hadden nog veele vrienden in de Stad, welker getal nog toenam door mededogen met de gewelddaadigheden, tegen hen gepleegd. Onder hunne vrienden bevonden zich de Sekretarïs SINGENDONCK en de Raadsheer WILLEM VAN LOON, beiden aangebleevene Regenten, doch in geenen deele eensgevoelig met die van de nieuwe Plooi. Deeze, gesterkt van verscheiden Gemeenslieden en Burgers, zich grondende op de Verklaaring des Landschaps, bij welke zij voor wettige Regenten verklaard waren, deeden telkens aanzoek bij Dr. ROUKENS en de overige ballingen, om in de Stad te rug te keeren, en bezit te neemen van hunne waardigheden, met toezegging van hulpe en bescherminge tegen de opgeworpene Regenten. Niet bestand tegen zo veel aanzoeks en beloovens, nam men, eindelijk, het besluit, eenen kans te waagen.
Te Lint begaven zij zich over de Waal, op den zevenden Augustus des Jaars 1705, en namen vervolgens gang na de Stad, Reeds bevondt zich aldaar, op het Stadshuis, een aantal van vijfentwintig of dertig Jongelingen, allen vrienden van Dr. ROUKENS en de overige ballingen, en hadden aldaar den bovengemelden Raadsheer WILLEM VAN LOON voor Burgemeester verklaard, naa alvoorens die van de nieuwe Plooi uit de Raadkamer verdreeven, en na de dus genoemde Zutfensche Kamer de wijk te hebben doen neemen. Doch zij zaten ’er niet lang. Op hun roepen om hulp, kwamen hunne vrienden toeschieten, en verlosten ze van daar.
Onder dit alles was Dr. ROUKENS, met de zijnen, in aantogt langs de Groote Straat. Hier wierdt hij gewaarschuwd, dat de onderneeming mislukt was, en reeds eenigen zijner medelanders in hegtenisse genomen waren. Geduurende het gesprek, kwam een der nieuwe Regenten, HEERDEN genaamd, aanrukken, aan ’t hoofd eener zemengeraapte menigte. Een onverlaat uit den woesten hoop, den Snaphaan op Dr. ROUKENS aanleggende, zou hem gewisselijk doorschooten hebben, hadde niet de Hopman LEONARD VERSPYK, ijlings toeschietende, zulks geweerd.
Toen sloeg men geweldige handen aan den Dokter, voerde hem na het Stadshuis, en stelde hem in het zo genaamde Emaus in bewaaringe. Vier der gevangenen wierden, nog dien zelfden avond, bij toortslicht, uit de Vensters van het Stadshuis, opgehangen.
De Burggraaf JACOB VAN RANDWYK, beducht dat zijnen voorgaanden Amptgenoot diergelijk een lot boven ’t hoofd hing, om hetzelve, ware ’t mogelijk, af te weeren, vervoegde zich ten huize van PETER VERSTEGEN, eenen der Nieuwe Regenten, alwaar ook de overigen bij een waren. Hij bragt hun onder ’t oog, hoe zeer hij hadden toe te zien, om zich niet geen Burgerbloed, vooral niet met het bloed eens Nijmeegschen Burgemeesters, te bezoedelen; als mede, dat zij hem in ’t leeven spaarende, hoewel in hegtenisse, meer zouden kunnen uitwerken, tot bevorderinge van rust en vrede, onder de Gemeente, dan indien zij aan hem geweldige handen sloegen. Deeze redenen scheenen ingang te vinden: althans gaven ze hun woord, den Burgemeester ROUKENS te zullen spaaren. Doch zij hielden hun woord niet lang. Want, in den naamiddag, door den wijn verhit, en van wraaklust brandende, namen ze, nog dien zelfden avond, een Raadsbesluit, om Dr. ROUKENS, ’s anderendaags avonds, op de Binnenplaats van het Stadshuis, te doen onthalzen. Zonder verhoor of form van Pleitgeding wierdt dit besluit genomen, en wel den naam van den Raad, welke geen Regtsgebied heeft, of ooit beweerd heeft te hebben in lijfstraffelijke zaaken.
Naa dat het Vonnis, ’t welk wij aan het slot deezes Artikels gevoegd hebben, den Burgemeester ROUKENS, door den Sekretaris SINGENDONCK, was voorgeleezen, zeide hij tot denzelven: Neef, lees mij de laatste Periode nog eens voor. Dit geschied zijnde, was zijn wederwoord: Is dat Consideratie? word ik dus onverhoord veroordeeld, daar ik bij ‘t geval niet eens tegenwoordig geweest ben? Zich verder willende verantwoorden, wierdt hem, door Burgemeester VERSTEGEN, toegebeeten: Weg, weg maar! dit is hier de plaats niet. Hier op verklaarde de oude Man: Ik gaa gerust ter dood; maar mijne geheele misdaad is, tegen een verbod in de Stad gekoomen te zijn, waar op geene straffe bepaald was. Met een herhaald weg, weg maar wierdt hem het verder spreeken belet. Als eene blijk van gerustheid van gemoed en onverschrokkenheid, bewaart ’s Mans naageslagt, als echt en onlochenbaar, de volgende overlevering.
Gekoomen zijnde op de Binnenplaats van het Stadshuis, alwaar het Vonnis zou volvoerd worden, hadt de Grijzaart de bedaardheid, de gouden Knoopen, welke hij in zijne Handmouwen droeg, daar uit te neemen, en dezelve te overhandigen aan zijnen knegt, welke hem tot in het uiterste verzelde, met bevel om ze te bewaaren en te draagen, als een gedenkteken van zijnen onthalsden Heer.
Om den veroordeelden, als ’t ware, eenige gunst te betoonen, verzogt men den Kerkleeraar BRACONIER, hem in zijn uiterste bij te staan en voor hem te bidden. Doch deeze weigerde zich daar toe te laaten gebruiken, zeggende zulks te kunnen noch te willen doen, om reden dat de Heer ROUKENS, door zijne aardsvijanden, die, daarenboven, volgens de Wetten, geene Regters over hem konden of magten zijn, en nog wel onverhoord, veroordeeld was. Vergeefs hieldt men aan, bij den Leeraar, om der Regeeringe ten wille zijn. De Heer BRACONIER bleef volstandig bij zijne weigeringe: weshalven men genoodzaakt was, eenen anderen te ontbieden, die zich liet gezeggen. Ondanks het verzogte uitstel, wierdt het gemelde Vonnis, bij het licht van twee toortzen, ten uitvoer gebragt, en ’s daags daar aan het Lijk aan de familie toegezonden, welke het in de Groote Kerk deedt begraaven. De Heer Mr. WILHEM ROUKENS onderging dit treurig lot, in het tweeënzeventigste jaar zijns Ouderdoms.
EXTRACT uit het Landachs Reces van Julij 1702, Martis den 19 Julij 1702.
DE STATEN DES FURSTENDOMS GELRE en GRAEFSCHAPS ZUTPHEN, met d’uijterste bevremdinge voorgekomen zijnde de dissentien en tweedraghten, die sigh voor eenige dagen en alnogh in de Steden Nijmegen, Thiel en Bommel op de naam van de Gemeensluijden en Gilden derselver Steden tegens de Magistraaten van dien hebben opgedaan, en sulx op praetext en voorgeven dat de Gemeentens eenigen tijdt herwaertz in haere Oude Voorreghten en Privilegien soude vercort en benadeelt wesen, en dat ook eenige Regenten van dien Onwettigh en niet behoorlijk gequalificeert souden sijn de Magistrature en Schepen-stoel aldaar te bekleden en dat vervolgens de saeken in de voors. Steden soo verre fijn uijtborsten dat de facto sonder eenige voorgaande klaghten aen de Staeten deser Provintie, en bij gevolge buijten eenige form of figure van reghspleginge de Magistraten van dien in ’t geheel of ten dele van haere bedieninge sijn ontset en wederom nieuwe in derselver plaatse aengestelt, oock sommige van d’oude na voorgaende bedankinge in een nieuwen eed sijn aengenoomen.
En geconsidereert dit saeken sijn van d’uijterste Consequentie, waer inne tot Conservatie van de gemeene ruste ten spoedighste behoort te worden voorsien: soo is ’t dat haer Ed. Mog. hebben goedgevonden en verstaan, gelijk dezelve goedvinden en verstaan bij desen, dat d'onsettinge der Regenten in de Steden Nijmegen, Tiel en Bommel door de Gemeensluijden en Gildens gedaen is Onwettigh en informeel, deselve vervolgens krachte deses improbeerende en annullerende, ende de bovengem. resp. Magistraten en Regenten in haer volle reght, authoriteijt en bedieningen herstellende.
Dat verders de Momber of een ander in desselfs plaatse fal werden geauthoriseert en gelast, om sigh exactelijk t’informeeren na die geene, die dese bewegingen en opschuddingen onder de Gemeentens veroorsaekt en verweckt hebben, om tegens dezelve voor ’t Hoff Provintiael met zes Adjuncte Leden uijt de Landschap, na bevindinge van saeken te procederen en te concluderen na behooren, om vervolgens na rechten gefententieert te worden.
Dat ook na de herstellinge alle die geene, die tegens de Statuten, Conventien en Privilegien der voors. Steden, soo ten respecte van Verwantschap, Borgerschap of andersints in de voors. Magistraeten moghten aangestelt sijn, daer inne niet langer sullen continueeren, en dat ten dien eijnde de resp. Gemeensluijden van de voors. Steden, of die daar toe berechtight sijn, binnen den tijt van drie daegen, na ontfangene Notificatie deses, sullen hebben t’exhiberen haere vermeijnde grieven en redenen, waar op vermeenen gefundeert te sijn, dat de Magistraeten in ’t geheel of sommige Leeden van dien ongequalificeert sijn de Magistraet te bekleden.
Dat de voors. Grieven gestelt sullen werden in handen van de geinteresseerde parthijen, om binnen drie daghen peremptoir te dienen van bericht; Dat ’t selve ingecomen sijnde, daar over bij ’t Hoff Provintiael met zes Adjuncten als boven gemelt finalijk na den teneur der voorn. Privilegien en Conventien op mondelijke pleijdoije de plano geduerende de sessie deser Lantschaps Vergaederinge sal gedisponeert en gefententieert werden.
Verbiedende verders alle Burgers en Ingesetenen deser Provintie wel scherpelijk in ’t toecomende sulke nogh diergelijcke feijtelijckheden meer t’onderneemen, bij poene dat tegens haer door de Momber deser Provintie als tegens Verstoorders der gemeene ruste op ’t rigourieuste sal geprocedeert werden.
Eijndelijk dat het Hof Provintiael in Naema van de Lantschap het gedisperseerde Libel, geintituleert Grieven en Beswaeren van d’oude en de vrije Burgerije der Stadt van Nijmegen, sonder naam gedruckt, als een verfoeijelijck pasquil en seditieus Libel ten overstaen van de Momber deser Provintie door handen van den Scherprighter met ten aldereersten publieq zal laeten verbranden, op soodaene plaets binnen de Stadt van Arnhem als het welgem. Hof sal goetvinden, waer toe de Magistraet van welgem. Stadt aerdgunninge heeft geaccordeert.
En worden het Hof Provintiael, d’Officieren en Magistraeten gelast, om ’t inquireren na d’Autheurs, Druckers en Seminateurs van ’t voors. Libel, om daer tegens te procederen als pae exigentie van saecken sullen bevinden te behooren; sullende tot ondeckinge van deselve, door meer gemelte Hof met ten aldereersten een publicatie cum praemio van hondert Silvere Ducatons gedaen worden.
Haar Ed Mog. gesinnen het Hof Provintiael om den Momber dezer Lantschap te gelasten notificatie van de bovenstaende resolutie aen de oude Regenten, praetense nieuwe Regenten en Gemeensluijden of onder sodaenigen naem als sij sich souden willen qualificeeren, binnen de Steden Nijmegen, Thiel en Bommel te geven, en van fijn wedervaeren in desen met ten eersten rapport te doen.
Die van de Graefschap Zutphen hebben wel in de bovenstaende resolutie gecondissendeert, dogh verstaen, dat den 4 Articul van gem. resolutie beginnende, dat ook, niet speciael maer generael behoort gestelt te worden en daerom deselve doen infereren op volgende manier.
Dat vervolgens, die geene soo sustineren eenige grieven of beswaer tegens de Leden van welgem. Magistraeten in ’t gemeen, of tegens eenige in ’t bijsonder te hebben, dat tot dien eijnde deselve de gem. grieven tegens .... aen de Landtschap sullen exhiberen en vervolgens gestelt in handen van parthij, om binnen drie daegen peremptoire te dienen van beright, sullende als dan na bevindinge van saeken bij de Landtschap of het Hof Provintiael neffens zes Adjuncten uijt de Landtschap, geduijrende de sessie van deze Vergaederinge gedisponeert en gefententioneert worden na behooren.
Dogh Hendrick van Westerholt tot Hackfort, uijt de Ridderschap, de Burgerm. Diemen, Goltstein en Becker, en de Burgerm. Dam, namens de Stadt Doeticom hebben sich geconformeert in alle poincten met de resolutie van de twee Quart. Nijmegen en Veluwen.
Mercury 19 July 1702, post alia.
Gerapporteert sijnde, dat de Momber deser Landtschap Dr. David ten Hove sigh geexuseert heeft de resolutie van haer Ed. Mog. op gisteren genoomen ter executie te leggen: Heeft de Lantschap goetgevonden en geresolveert de Personen van Dr. Jacob Coets en Dr. Andreas van Dam resp. tot Substituijt Mombers dezer Lantschap aan te stellen, gelijk sij respective daer toe aengestelt worden bij desen, ijder op de helft van ’t tractement, voor desen bij den Substituijt Momber genoten, te gelijk vast stellende, dat een van beijde deze twee voorn. nieuws aangestelde Substituijt Mombers coomende t’overleijden, de langstlevende van beijden alleen Substituijt Momber sal fijn en vervolgens dat tractement alleen trecken, en dat de Mombers plaats vacant vallende, de twee voorn. Substituijt Mombers als dan met haer beijde de voors.
Mombers en Substituijt Mombersplaatse onder haer beijde sullen bedienen, en in sodanen Cas ijder van haer beijde genieten de gerechte helfte van ’t tractement van de Momber en Substituijt Momber: kunnende dienvolgens het Hof Provintiael na afgegevene Commissie uijt kragt van dese resolutie de twee voorn. Substituijt Mombers tot de bovengem. speciale en alle andere voorvallende saeken op instructie van welgem. Hove en die van de rekeninge dezer Provintie resp. in haere qualiteijt emploijeren; sullende van deze extract aan welgem. Hove en die van de rekening gesonden worden om te strecken tot derselver naerichtinge.
Mercury 26 July 1702.
Haar Ed. Mog. hebben in achtervolginge van derselver resolutie van den 18 dezer goetgevonden en verstaen bij desen te committeeren en t’aucthoriseren d’ordinaris en extr. Raeden van den Hove Provintiael en daer en boven de volgende Gecomm. uijt de Lantschap, met naeme Johan de Cock, van Delwijnen Heere tot Wadenoijen en Arnt Jan Vijgh uit de Ridderschaps des Qrs. van Nijmegen, bij lotinge getrocken; seijnde voor dese reijse, ten versoeke van de twee andere Quartieren, twee Gecomm. uijt de Ridderschap van ’t Quartier van Nijmegen gemaakt; Alexander van der Capellen tot Haegen uijt de Ridderschap, en Andries Steven van Winshem, Wilh. van Haarsolte tot Yrst uit de Ridderschap en Hermanus Coets bij desselvs absentie Johan op ten Noorth, resp. Borgerm. en Schepen der Stadt Arnhem uit de Steden des Quartiers van Veluwen, om d’oude onsette en niet weeder in eed genomene Regenten binnen de Steden Nijmegen, Tiel en Bommel in haere resp. functien voort werkelijk te herstellen, die sigh dies niet onweerdigh moghten gemaakt hebben. Als meede om eenige van de Principaelste Oproermakers in de welgem. Steden in versekeringe binnen de Stad van Arnhem te doen brengen, voorts t’aghtervolge en t’executeren al ’t geen in haer Ed.
Mog. bovengenoemde resolutie is vermelt, en om verders te doen al ’t geene het welgem. Hof Provintiael en Gecomm. na occurentie van saeken sullen oordeelen te behooren: Ook de Conductes van de Secretaris Frederik van Heukelom omtrent dese saecken gehouden t’examineren, en na bevindinge van saeken daer in te doen.
Voorts hebben Haer Ed. Mog. goetgevonden dat de Raeden ordinaris en extraord. deses Furstendoms en Graafschaps en de zes Geadjungeerden tegens aenstaende Saturdagh de klocke thien uijren op de Lantschaps Camer in de Vergaederinghe van haer Ed. Mog. sullen hebben te erscheijnen, alwaer haer Ed. sal worden gelesen deze resolutie en die van den 10dezer, over en ter saeke van geresene tumultuaire disordres in de Steden Nijmegen, Tiel en Bommel, genomen, en waer bij in saecken voors., om reght en Justitie t’administreren en voorts te doen wat tot maintien van de hoge gereghtigheijt van deeze Provincie sal nodigh bevonden werden, geaucthoriseert sijn breder bij opgem. resolutien geextendeert.
En op dat d’een of andere parthije van de goede Justitie in desen t’administreren soo veel te meer moghte gepersuadeert en sigh verseekert houden, soo sullen welgem. Raeden Ordinaris en Extraordinaris nevens de Adjuncten in hoe speciali et extraordinario Cafu den volgenden eed praesteren.
Wij beloven en sweeren dat wij de resolutien van de Lantschap van den 18 en 26 Julij 1702 in alle haere poincten en delen getrouwelijk zullen naecoomen, en in deesen sonder aenschouwinge van Persoonen Goed en Onvertogen recht doen, sonder door gunst ofte vrientschap, haat ofte ongunst ons te laten bewegen, ofte eenige giften of gaven, directelijk of indirectelijk voor ofte nae de sententien t’ontfangen en niet te revelleren wat omtrent dese saeken in ’t generael, of bij d’advisen in ’t particulier sal coomen te passeren, voorts alles te doen wat oprechte en goede Justiciers toestaet en gebeurt.
SOO WAER HELPE ONS GODT.
Voorts hebben haer Ed. Mog. verstaen dat niemant van d’Ord. nogh Extraord. Raeden nogh Adjuncten sigh de Vergaederingen in Cas voors. sal mogen onttrecken, nochte sigh geduerende de besoignes absenteren, ten waere hij eenige wettige redenen soude kunnen allegeeren, het welke sal staan tot Cognitie van de Staten deses Furstendom en Graefschaps.
En is vervolgens mede goetgevonden dat het parthijen sal vrijstaan en toegelaeten worden in specie met de nominatie van de persoon off persoonen, maer niet in genere tegens het geheele Collegie, soo oordeelden dat eenige van de geaucthoriseerdens in desen tot Reghters niet souden kunnen of vermogen te sijn haere redenen van suspectatie tegens dezelve in te brengen, en parthije hinc inde daer over gehoort, sullen d’overige en niet gesuspecteerde Reghteren, of het geposeerde na reghten relevant is, daar over decreteeren.
Eijndelijk word het Hof en Adjuncten welgemelt aanbevoolen om de Suppoosten, die in deesen sullen geemploijeert worden den eed van secretessen af te neemen.
Is wijders goetgevonden en geresolveert dat ter oorsaek van d’onstaane seditieuse bewegingen binnen de Steden van Nijmegen, Tiel en Bommel, aan haar Ed. Mog. geschreven en gansch vrundelijk versoght worden, om den Genrl. die de troupes van den Staat in of naast aan deze Provintie is Commandeerende, bij een speciale acte te willen ordonneren, om op hier Ed. Mog. gesinnen en begeeren tot executie van ’s Lantschap resolutien, en ’t geene verders daer omtrent sal worden gerequireert de sterke hant te bieden, er, dien aangaande Haar Ed. Mog. ordres te pareren; ten eijnde alle gevreesde disordres mogen voorgecoomen, en deze Provintie in haere auctoriteijt en hooge gesagh magh gemaintineert worden.
En eijndelijk dat die bovengem. acte Haar Ed. Mog. ten spoedighsten magh toegesonden worden, om sigh daer van ter behoorlijker tijt te kunnen bedienen.
Haar Ed. Mog. considererende dat de vacantie van den Hove Provintiael aanstaande is, hebben ten regarde van de tegenswoordige op tapijt zijnde saeken goetgevonden welgem. Hof bij desen te gesinnen die vacantie geen aanvank te doen neemen voor dat de gelegentheijt van tijt en saeken sulks sal permitteren: alles met dien verstande noghtans, dat wanneer de voors. vacantie sal sijn begonnen, deselve so lange sal dueren als ordinaris.
Martis 1 Augttsti 1702, post alia.
Haer Ed. Mog., inhaerende derselver resolutien van den 18 en 26 Julij jongstleden, verstaan dat de herstellinge van de Regenten binnen de Steden Nijmegen, Tiel en Bommel, invoegen als in de voors. resolutien vermelt, sal geschieden door d’Ordinarïs en Extraord. Raeden en de zes Geadjungeerde Leden uijt de Lantschap.
Dat door ordre van deselve eenige van d’oproermakers in versekeringe sullen genomen worden, het sij voor of na de te doene herstellinge soo en als welgem. Raeden en Geadjungeerde sullen oordeelen te behooren.
Dat den eed, bij meer welgem. Raeden en Geadjungeerden als Righters in desen sal afgeleght worden soo als deselve is ter nedergestelt: Dogh worden uijt besondere redenen en confideratien omtrent deze saeken geexcuseert Georgh Ripperd Heer tot Verwoelde, Arnold van Eck, en Willem van Loon Ordinaris Raeden, en Jacob van Randwijck Heere tot Rossum, Gameren, Beek, Extraordinaris Raad.
Dat wijders van d’overige Raeden Ordinaris als Extraord. en Geadjungeerde in ’t adviseeren over personen die haer resp. in Verwantschap of Swagerschap tot de vierde graat incluijs bestaan, sullen geexcuseert sijn.
Ende eijndeiijk dat de Heere Grave van Nassau Lieut. Generaal van d’infanterie van den Staat en Gouverneur van de Steden en Forten des Quartiers van Nijmegen sal verschreven worden om tegens morgen ten elf uijren mede voor haer Ed. Mog. t’erscheijnen.
Mercury 2 Augusti 1702.
De Heere Grave van Nassau Lieut. Generaal van d’infanterije van den Staat en Gouverneur van de Steden en Forten des Quartiers van Nijmegen, volgens aanschrijvens van Gisteren alhier in haer Ed. Mog. Vergaederinge erscheenen sijnde; heeft op den eed aen de Lande gedaen aengenomen ende belooft te sullen secreteren ’t geene met den selven, rakende der seditieuse bewegingen binnen de Steden van Nijmegen, Thiel en Bommel onlangs voorgevallen sal gesprooken en geconserteert worden.
En heeft vervolgens aangenomen en belooft te sullen Obedieren aen alle ’t geene hem omtrent dese saeken van wegens Haar Ed. Mog. sal geordonneerdt worden.
De Ordinaris en Extraord. Raeden van den Hove Provintiael, als mede zes Geadjungeerde Leden uijt de Lantschap, tot Reghters aengestelt in saeken concernerende de seditieuse bewegingen onlangs binnen de Steden van Nijmegen, Thiel en Bommel voorgevallen, volgens Haer Ed Mog. resolutie van gisteren ter Vergaederinge gecompareert sijnde hebben gesamentlijk den eed, in haer Ed. Mog. resolutie van den 26 jongstleden vermelt, met opgestaafde vingeren afgeleght, met name:
Raeden.
Pieter Noijen.
Henrick van Essen.
Caspar van Els tot den Swanenburgh.
Basyn van der Hil tot de Wilthoen en Claerbeek.
Johan van Arnhem Heere van Rosendael tot Harselo Landtdrost van Veluwen.
Johan van Munster.
Johan van Lintelo tot de Marsch Landtdrost der Graefschap en Scholtus tot Zutphen.
Geadjungeerde Leden uijt de Landschap.
Johan de Cock van Delwijnen Heer tot Wadenoijen.
Arent Vijgh.
Alexander van der Capellen tot Haegen.
Andries Stephen van Winshem.
Willem van Haersolte tot Yrst Righter der Stat Arnhem en in Veluwensoom.
En Hermanus Coets.
En is goetgevonden, dat aan deselve de navolgende Commissie en Aucthorisatie sal worden verleent.
DE STATEN DES FURSTENDOMS GELRE EN GRAEFSCHAP ZUTPHEN, Committeren en Aucthoriseren kraght deses d’Ordinaris en Extraordinaris Raeden van den Hove Provintiael en zes Geadjungeerde Leden uijt haer Ed. Mog midden, om in name en van wegens de Hoogheijt deser Provintie, de Regenten binnen de Steden Nijmegen, Thiel en Bommel, onlangs door een setidieuse beweginge ontset, werkelijk wederom te herstellen, en omtrent die saeken met den aencleven van dien ingevolge haer Ed. Mog resolutien van den 18 en 26 Julij jongstleden als Righters te handelen. Lastende alle en een ijder, die dese voornomen sal onse voorn. Gecomm. en Righters daar voor t’erkennen, en voor te comen dat nogh aen deselve noghte aen de Griffier van den Hove nogh aen de twee Substituijt Mombers, nogh derselver Suppoosten en bedienden, of ’t geene haer aengaet eenige de minde verhindernisse, belet ofte quade ontmoetinge desen aangaande geschiede; bij poene niet alleen van onse hoogste indignatie maer ook van anderen ten exempel rigoreus gestraft te sullen worden.
Is na deliberatie mede goetgevonden en verstaan dat aan de Ordinaris en Extraordinaris Raeden van den Hove Provintiael en de zes Geadjungeerde Leden uijt haer Ed. Mog. midden, als Rigters in saeken concerneerende d’onlangs ontstaane seditieuse bewegingen binnen de Steden Nijmegen, Thiel en Bommel, en reprefenteerende de Heeren Staeten dezer Provintie in desen, een Acte sal worden gegeven waer bij de Heere Grave van Nassau als Gouverneur des Quartiers van Nijmegen, en alle verdere Militaire Officieren binnen deze Provintie seijnde, geordonneert word haere ordres in desen t’obedieren en te pareren even als of welgem. Heeren Grave en verdere Officieren dezelve direct van de Lantschap gegeven wierden; welke Acte alhier is geinsereert.
DE STATEN DES FURSTENDOMS GELRE EN GRAEFSCHAP ZUTPHEN ordonneren den Heere Grave van Nassau Gouverneur van de Steden en Forten des Quartiers van Nijmegen, en alle verdere Militaire Officieren binnen dese Provintie sijnde, d’ordres van de Ordinaris en Extraordinaris Raeden van den Hove Provintiael en Geadjungeerde Leden uijt de Lantschap als Righters in saecken van d’onlangs ontstaene sedetieuse bewegingen binnen de Steden Nijmegen, Thiel en Bommel, voorgevallen, t’obedieren ende te pareren even of welgem. Heeren Graven en verdere Officieren de voors. ordres direct van haer Ed. Mog. gegeven wierden en aan welgem. Righters, als representeerende in desen de Lantschap dat respect te geven, ’t welck de Heeren Staeten dezer Provintie en Corps vergadert sijnde, competeert.
Jovis 3 Augusti 1702.
Voorgebracht sijnde hoe en waer d’Ordinaris en Extraord. Raeden van den Hove Provintiael en de Geadjungeerde Leden van de Landschap haere Vacatiën, verteringen en rijscosten, als Righters in saeken van de seditieuse bewegingen binnen de Steden Nijmegen, Thiel en Bommel onlangs ontstaen, sullen ontvangen: Is goetgevonden ende verstaen dat die van de Rekeningen ter saeken voors. bij provisie 500 gln. sullen doen tellen, en dat door dezelve, onder afcortinge van de voors. 500 gln. de specificatien en declaratien dien aangaende sullen worden betaelt: met dien verstaande noghtans dat bij aldien eenige Confiscatie van goederen over de bovengem. saeken moghte voorvallen ’t selve sal sijn ten profijte van de Domeijnen deser provintie.
Martis 22 Augusti 1702.
Gehoort het mondelijk rapport van d’Ordinaris en Ëxtraord. Raeden van den Hove Provintiael en Geadjungeerde Leeden uijt de Landschap tot voldoeninge van ’s Landschaps resolutien van den 18 en 6 Julij. beijde jongstleden tot de herstellinge der ontsette Regenten als andersints in de Steden Nijmegen, Tiel en Bommel sijn geweest: worden welgem. Raeden en Geadjungeerde Leden voor derselver genomene moeijte in desen bedankt: sullende op de Gerapporteerde poincten naedier werden gedelibereert als het schriftelijk verbael dien aangaande gehouden, aan de Lantschap sal sijn overgelevert.
Mercurii 23 Augusti 1702.
Haer Ed. Mog. hebben na deliberatie goetgevonden ende verstaen dat de vermeijnde grieven en redenen, waer op de resp. Gemeensluijden van de Steden Nijmegen, Tiel en Bommel of die daer toe gerechtich sijn, vermeenen gefundeert te wesen dat die Magistraeten in ’t geheel of sommige Leeden van dien ongequalificeert sijn de Magistrateur te bekleden, aan ‘t Hof Provintiael en Geadijungeerde Leden uijt de Lantschap niet alleen sullen werden ingedient, maer ook den termijn van indienen der voors. vermeijnde grieven en redenen, waer van in haer Ed. Mog. resolutie van den 18 Julij 1702 vermelt, bij welgem. Hof Provintiael en Geadjungeerde Leeden sal mogen worden geprolongeert soo en als deselve sullen bevinden te behooren.
Aucthoriserende haer Ed. Mog; het meer welgem. Hof Provintiael en Geadjungeerde Leeden wijders, dewijl de resp. Gemeensluijden van de Steden Nijmegen, Thiel en Bommel, of die daar toe berechtigh sijn, tot noch toe haere vermeijnde grieven niet hebben ingedient, daar omtrent sodaene ordre te beraemen, het sij met het stellen van een naedere peremptoire tijt, ofte sodaenigh als deselve sullen bevinden te vereijschen.
Haer Ed. Mog. hebben goetgevonden ende geresolveert het protest op de naam van Burgerm. Schepenen en Raed mitsgaders de Gemeensluijden der Stadt Nijmegen, te stellen in handen van welgem. Hof en Geadjungeerde Leden, teneijnde, om daerinne te doen soo en als deselve sullen oordeelen te behooren.
Haer Ed. Mog. hebben mede goetgevonden en verdaan het onstaene different tusschen de Leeden van de Magistraet der Stadt Bommel, over d’electie van Arent Goris tot Schepen mede te renvoijeren aen ’t Hof Provintiael en Geadjungeerde Leden met aucthorisatie, om daar in te disponeren.
Eijndelijk hebben Haer Ed. Mog. mede goetgevonden ende geresolveert aen het meergem. Hof Provintiael en Geadjungeerde Leden te renvoijeren alle de saeken de bekende ontstaene bewegingen binnen de Steden Nijmegen, Thiel en Bommel eenighsints concernerende, en wat dien aangaande wijders voorvallen mochte, met aucthorisatie, om na concurrentie en bevindinge van saeken daer omtrent te disponeren soo als bevinden sullen te bebooren.
Notitie der Sententien tegens d’Oproermakers van 1702, binnen Nijm. Ingevolge Sententien, bij ’t Hoff en adjunct Leeden uit de Landschap geweesen, binne Zutphen den 5 Dec. 1702.
Dr. Frans Romswinkel, Raed in ’t Hoff schuldig aen seditie, vilependie en ongehoorsaemheijdt tegens de Landfurstelijke Hoogheijd - vervallen van alle Chargen en Dignitijten, en inhabiel - voor sijn leven gebanne op poene van de Dood, en gecondemneert in een boete van 20000 Gls.
Dr. Henrik Singendonk, om de selfde misdaaden - inhabiel en voor sijn leven gebannen, op poene van arbitraire correctie en boete van 2500 Gls.
Adriaan van Heerd, Waltgraef des Nederrijks-Walt, Jan Ingenoel en Frans van der Lijnden, Raeden en Scheepenen der Stad - schuldig aen inobedientie, disrespect, en veragting der Landfurstelijke Hoogheijd - vervallen van haer Charges en bedieningen - ontsegging voor haer leven der inwooning in de Provintie ten waare op de eerste Landelijke Vergadering hunne fouten bekennen en leetweesen daer over toonen, wanneer decelven na de tijd van zes jaaren wederom eligibel sijn en admisibel tot charges. Voorts ider gecondemn. in een boete van 3000 Gls.
Willem Vonk, vervallen van ’t Borgerschap, de Magistraet in de Vierschaar te bidden om vergiffenisse, tot dien tijd de Provintie ontseggende, voorts gecondemn. in een boete van 100 Ducatons. Alle die Boetens ten profijte der Domijnen.
G. van Urmond en Henrik Piek, bij provisie om bijsondere reedenen de saak in staat gehoude.
Vonnis over Mr. WILHEM ROUKENS, Burgemeester en Raad te Nijmegen.
Alsoo het Godt Almagtig gelieft heeft den Eerbaeren Raedt uijt een overgroot pericul, haer op gisteren in de Raedt-Camer door een ongehoort tumult en geweldadigen oproer bij eenige seditieuse en quaetaerdige menschen en gewapende jongeluijden moetwilliglijck aengedaen, geluckelijk te verlossen, en de saken onder desselfs genadig bestier in dien staet gebraght, dat door de dappere stantvastigheit en getrouwe vigilantie van hare, goede Borgerije eenige belhamels en hoofden van voors. ongehoorden tumulte en violenten oproer sijn geapprehendeert en nae verdienste gestraft geworden, waar door en andere goede voorsieninge dieselve tumulte en oproer in soo verre is gestilt, dat dese naght sonder eenigh ongeluk is verstreecken en gepasseert, en dat haar Ed. en Aghtb. wederom bij den anderen sijn gecomen om verders tegens diergelijcke dangereuse en verschrikkelijke onderneemingen rigoureuselijk te voorsien en de goede Borgerije ten eenemaal gerust te stellen, van in ’t toecomende aan soodane vreeselijke onheijlen en ogenschijnlijcken bloetbat, het welk al nu geene der goede borgeren maar alleenlijck eenige der geweldadigers heeft getroffen, onder den segen van Godt den Heere Almagtigh niet weder geexponeert en blootgestelt mogen werden, maar eenmaal in een gewende rust en eenigheijt leve.
Haar Ed. en Aghtb. vervolglijck in aendachtige overweginge en seer serieuse aanmerkinge genomen hebbende dat Dr. Willem Rouckens gedetineerde alhier onophoudelijk heeft bij alle onbehoorlijcke manieren en wegen getracht, deze tegenwoordige Regeeringe te renverseren en om verre te werpen, en daer door dese Stadt en gansche Borgerije in een geduirige ontrusting, soo van binnen als van buijten te houden.
Dat hem gedetineerde om deze en andere redenen voorheen bij resolutie van den Eerbaeren Raedt deze Stadt en Schependom is ontseijt. Dat hij gedetineerden op gisteren onaengesien voorgeroerde resolutie ten selfden tijden en uire wanneer her geweldadigh tumult en ongehoorde seditie wiert werckstellig gemaekt, sigh hier binnen deze Stadt met sijne verdere complicent heeft laten vinden en ook geapprehendeert is geworden; al het welck sijnde pernicieuse en seer abominable feijten en van de alderuijterste gevolgen, welcke in een landt en Stadt, daar behoorlijke justitie vigueert in geenen deelen getollereert, maar tot weringe van dien sonder aansien van persoonen moeten en behooren gestraft te worden.
Soo is ’t dat Borgerm., Schepenen en Raedt deser Stadt met eenparige stemmen hebben goetgevonden en geresolveert, dat den Gedetineerde Dr. Willem Rouckens, als een hooft en principael Aucteur van meergem. ongehoort tumult en geweldadigen oproer anderen ten exempel en afschrick met den Swaerde door den Scherp Rigter sal worden geexecuteert dat ‘er de doot navolgt; hem gedetineerde om sonderlinge consideratien dese min schandelijke doot, of schoon anders heeft gemeriteert, vergunnende.
Aldus gepronuntieert en geexecuteert den 8 Augusti 1705 des namiddaghs de klocke half ses.
ROUKENS, (Mr. THEODORUS) Zoon van Mr. JOHAN ROUKENS, en broeder van den onthalsden straks gemelden Burgemeester, oeffende zich in de Regtsgeleerdheid, te Leiden, en beklom aldaar den Trap van Meester in die Weetenschap. In den Jaare 1695 wierdt hij tot Sekretaris van Schepenen aangesteld. De ongelukkige verdeeldheden, welke zijne Vaderstad, in het begin deezer Eeuwe, beroerden, en die, voor zijnen Broeder, zo als vermeld is, doodelijk waren, kostten hem insgelijks zijne bediening. Zonder hem gehoord, of eenige redenen gemeld te hebben, deedt men hem, door eenen Roededraager, of Stads Bode, aanzeggen, dat hij, volgens besluit der Regeeringe, van zijn Ampt vervallen was verklaard.
Vergeefsch waren de tegenbetogingen, welke hij inbragt tegen eene dus wederregtelijke handelwijze. Bij afweezigheid van den Sekretaris, opende men voorts deszelfs Pulpit of Lessenaar op het Stadhuis, waar in bewaard wierden de penningen, voortspruitende uit den Ontvangst van den Veertigsten Penning en van de Collaternale Successie; van welke penningen, in dien tijd, slegts om de drie jaaren, rekening en verantwoording wierdt gedaan. Voorts maakte men zich meester van de gemelde penningen, mitsgaders van de Boeken, Papieren en Aantekeningen, onder verklaaring, dat, van dit alles, een Inventaris zoude gemaakt worden. Doch de beloofde Lijst is nimmer te voorschijn gekoomen.
Daarenboven heeft men nooit kunnen ontdekken, wat ’er van de penningen geworden zij. ’t Algemeen gerugt hielde in, dat zij gebruikt wierden ten behoeve van het gemeene Volk, en om hetzelve, in die dagen van verwarringe, als in eene geduurige dronkenschap te houden. Naa het treurig lot, zijnen Broeder wedervaaren, begaf zich THEODORUS ROUKENS, met der woon, na Arnhem. Hier vervoegde hij zich bij de Staat en van het Landschap, met een Vertoog, inhoudende een verzoek, om herstelling in zijn Ampt, waar uit hij tegen allen regt en reden gezet was. Niet ongelukkig slaagde hij in dit aanzoek. In den Jaare 1710, toen de gemoederen eenigzins bedaard waren, ontving hij de toezegging van herstellinge in zijnen post. Doch hij overleedt kort daar naa. De Heer THEODORUS ROUKENS was getrouwd met CATHARINA VAN DER NOEN, en liet bij dezelve eenen Zoon naa,
ROUKENS, (Mr. JOHAN MICHIEL) een der grootste Regtsgeleerden van zijnen tijd, en boezemvriend van den vermaarden Amsterdamschen Advokaat HERMANUS VAN NOORDKERK. Hij was gebooren op den zesentwintigsten Januarij des Jaars 1702. De haat, waar mede zijn Geslagt was belaaden, hadde hem, in zijne eerde kindsheid, bijkans het leeven gekost. Om het onnozel wigt te behouden, in eene dreigende opschudding, in het Vaderlijk huis ontstaan, bergde men hetzelve, leggende in zijne Wieg, over den muur van den Tuin, in het huis van den Heere Baron VAN RANDWYCK. De gronden der Taalkennisse, vooral van het Latijn, leide de Jonge JOHAN MICHIEL, onder den vermaarden Nijmeegschen Rektor CANNEGIETER.
In de Regtsgeleerdheid genoot hij, te Leiden, het onderwijs van de beroemde Hoogleeraaren GERARD NOODT, VITRIARIUS en anderen. Naa zijne bevordering tot Meester in de Regtsgeleerdheid, keerde hij weder na zijne Geboortestad. Welhaast ondervondt hij het genoegen, dat hem een Ampt wierdt opgedraagen, in vergoedinge der nadeelen en schaden, welke zijn Vader hadt geleeden. In den Jaare 1745 verkreeg hij zitting in den Raad. In het volgende jaar ontving hij last, van wegen het Gewest, om de veertienduizend man Hanoversche Hulptroepen door het Kwartier te geleiden.
Nog hooger eere genoot hij, in den Jaare 1748, wanneer hij, van wegen de Stad Nijmegen, wierde benoemd, om zijne Doorluchtige Hoogheid, den tegenwoordigen Erfstadhouder, WILLEM DEN V, over den Doop te houden. Aangaande een Regent, dus met eere en aanzien bekleed, zou men verwagt hebben, dat het onrustig Jaar 1748 niet ten zijnen nadeele zou gewerkt hebben. Dit gebeurde evenwel. De Heer ROUKENS was een der zeven Regenten, onder de twaalf, welke van hunne Regeeringsposten verlaaten wierden. Het onstuimig gemeen was hier mede niet voldaan: men dreigde zijn Huis met plondering, en den dood aan al wat ’er binnen leefde. ’s Mans Echtgenoote lag thans in het kraambedde, en was slegts drie dagen geleeden verlost. Het woest gepeupel, voor het Huis vergaderd, de Voordeur, met geweld, geopend hebbende, streeft straks na binnen, en werpt een hagelbui van steenen door de glazen der Kraamkamer: zodat eenigen nedervielen op de Wieg, in welke het Kraamkind lag.
Gelukkig lag dit met het hoofdeneinde na die zijde, van welke de steenen vloogen, en wierdt aldus door den Kap der Wieg beschut. Intusschen vondt men, in het Voorhuis, eenige manden met wijn. Het gulzig te lijve slaan van deezen deedt de plonderwoede nog meer ontsteeken. Aan het verbrijzelen van Meubelen en Huisgeraaden, die voor de hand stonden, zijnen zat bekoomen hebbende, maakte men de toebereidzels om tot in de kraamkamer door te dringen. Ter goeder uure wierdt zulks belet door eenige welgezinde gewapende Burgers, die den plonderen moordzieken hoop verdreeven; welke, daarenboven, van schrik bevangen wierdt door eenen spoedig opkoomenden stormwind: zodat niemand zich op straat durfde waagen, uit vreeze voor het instorten van schoorsteenen en nedervallende Dakpannen.
De Heer JOHAN MICHIEL ROUKENS was grondig ervaren in de kennis van de algemeene en bijzondere Regten; verscheiden Verhandelingen kunnen hier van getuigenis draagen, onder andere die Over den Dijkbrief van de Ooy. Daarenboven bezat hij eenen poëetischen geest, en verpoosde, bij wijlen, zijnen gewoonen letterarbeid, door het zamenstellen van Latijnsche of Nederduitsche Vaerzen. Hij overleedt op den tienden April des jaars 1772, zijnde getrouwd geweest met AGNETA JEANNETTA VERSPYCK, dogter van LEONARD VERSPYCK, Ontvanger Generaal des Nijmeegschen Kwartiers, en van Vrouwe HUBERTA INGENOEL, dogter van den Burgemeester JOHAN INGENOEL en van JOHANNA REBBERS, gebooren den dertigsten November des Jaars 1705 en gestorven op den achtentwintigste Maij des Jaars 1787. Twee Zoonen zijn uit dit huwelijk naagebleeven: ARENT ANTHQNY ROUKENS en THEODORUS LEONARD ROUKENS.
De laatstgenoemde, gebooren op den zesentwintigen Februarij des Jaars 1751, is reeds overleeden, in den bloei zijner dagen, op den zesentwintigen Maij des Jaars 1782. Hij was een persoon van meer dan gemeene begaafdheden, en kundig Regtsgeleerde. Hij schreef eenige Verhandelingen, welke door den druk zijn gemeen gemaakt, onder andere in Laudem GERHARDT NOODT, en De Academia Noviomagensi. Daarenboven heeft men van hem eene Speeling des Vernufts, zijnde eene Oratio in Laudem Vespertilimis, „Lof van den Vledermuis”, in den smaak van den Lof der Zotheid van ERASMUS.
De eerstgenoemde, de Heer Mr. ARENT ANTHONY ROUKENS, gebooren den negenëntwintigsten October des Jaars 1747, leeft nog, bekleedende de aanzienlijke Waardigheden van Burgemeester, Schepen en Raad in zijne Geboortestad. Hij is getrouwd geweest met Vrouwe ADRIANA JOHANNA VAN BESSENN JONGBLOET, dogter van den Heere Mr. JACOB JONGBLOET, Heere van Heij en Bocijcoop, en van Vrouwe MARIA ERNST VAN BESSENN JONGBLOET; gebooren den achttienden Julij des Jaars 1754, en overleeden den drieëntwintigsten December des Jaars 1790. Uit dit huwelijk zijn gebooren
1. JOHAN MICHIEL, gebooren den eenëndertigsten Augustus 1781.
2. MARIA JACOBA, gebooren den dertienden Januarij des Jaars 1783, doch, kort daar naa, in den ouderdom van negen maanden overleeden.
3. AGNETA JEANETTA, gebooren den dertienden Januarij 1784.
4. JACOB FREDERIK, gebooren den zesden Februarij des Jaars 1787, doch op den zeventienden daar aan volgende gestorven.
5. JACOB THEODORUS, gebooren den drieëntwintigsten Maart des Jaars 1788, doch, nog in het zelfde jaar, gestorven.
6. JACOB WILLEM THEODORUS, gebooren den eenentwintigsten Junij des Jaars 1789.