waarvan men allereerst in en omtrent de tijden van Hertog ALBRECHT gewag gemaakt vindt, en die het burgerlijke bestuur der Steden in handen hebben, zijn, hoewel van grootere waardigheid, echter van jongere aanstellinge dan de Schepenen, die in vroegere tijden ook ter Dagvaarte beschreeven werden. Vóór het jaar 1340 vindt men in Holland van geene Burgemeesteren gewag gemaakt, dan mogelijk te Dordrecht. Doch daarna wordenze, te Leiden, Delft en te Rotterdam, onder den naam van Raadsluiden of Raadsmannen, en te Amsteldam, onder dien van Beraaders, genoemd.
Te Haarlem schijnen zij eerst in den jaare 1403, met den naame van Raaden, aangesteld te zijn; hoewel men, meer dan een halve eeuw vroeger, aldaar gewaagd vindt van Wethouders, die Magistri, of Magistri Civium genoemd werden. De laatere aanstelling van Burgemeesteren, in vergelijkinge van die van Schepenen, was oorzaak dat de laatstgemelde éérst plagten genoemd te worden. Doch toen het gezag der steden meer en meer toenam, en Burgemeesteren het bewind over de geldmiddelen verkreegen, werd hun ampt ook uitneemender en boven en vóór dat van Schepenen gesteld. Waarin het Burgemeestersampt bestaat, is reeds in ons Derde Deel, alwaar van de Regeering van Amsteldam gesproken is, aangeweezen. Men zie ook de aantekeningen van den geleerden en oudheidkundigen Heere VAN DE WALL, in zijne Handvesten van Dordrecht, p. 92. enz.