Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 25-01-2023

Relandus

betekenis & definitie

ADRIANUS RELANDUS, gebooren op den zeventienden Julij des Jaars 1676, in het bekende Noordhollandsch Dorp de Rijp, alwaar zijn Vader, JOHANNES RELAND, onder de Hervormden het Leeraarampt bekleedde, zo als hij vervolgens deedt te Alkmaar en Amsterdam. Zijne moeder was AGATHA PRINS, dogter van AUWEL PRINS, Heemraad van de uitwaterende Sluizen in Kennemerland en Westfriesland.

Nog een kind was ADRIANUS, toen zich reeds meer dan gemeene blijken van vernuft openbaarden, en hij zo uitsteekende vorderingen maakte in de Taalkennisse, dat zijn Vader hem met zijn elfde jaar na Amsterdam zondt, om ’er den Geleerden PETRUS FRANCIUS en andere voornaame mannen te hooren. Drie jaaren vertoefde hij aan ’t Doorluchtig School; naa verloop van dezelve vertrok hij na Utrecht, en wierdt een Leerling van de Hoogleeraaren GRAEVIUS en LEUSDEN, in de kennisse der Taalen, en van GERHARDUS DE VRIES en JOHANNES LUITSIUS in de Wijsbegeerte. Met zo veel ijvers leide hij zich toe op deeze weetenschap, en maakte zulke vorderingen, dat hij op zijn zeventiende jaar den Trap van het Meesterschap beklom. Van toen af aan maakte RELAND voornaamelijk zijn werk van de beoeffeninge der Godgeleerdheid, onder MELCHIOR LEIDEKKER, bij welken hij thuis lag, GERARDUS VAN MASTRICHT, HERMANUS WITZIUS en HERMANUS VAN HALEN. Naa een driejaarig onderwijs van deeze Hoogleeraaren te hebben genooten, begaf hij zich na Leiden, om aldaar FREDERICUS SPANHEIM, JACOBUS TRIGLAND, JOANNES A MARK en andere voornaame mannen te hooren.Intusschen was het gerugt van RELANDS geleerdheid uitgegaan, niet slegts door Nederland, maar ook daar buiten. Het Hoogeschool te Lingen was thans in bloei; en wierdt hem het Hoogleeraarampt aan hetzelve opgedraagen in de Wijsbegeerte, of in de Oostersche Taalen, of, indien hij zulks mogt goedvinden, in beiden te gelijk. Niet afkeerig was RELAND van dit aanbod; doch hij wees het van de hand, om zijns Vaders wille, die niet gaarne hem zo verre verwijderd zag. Twee jaaren hadt hij zijn verblijf gehouden te Leiden, toen hij door den Graaf VAN PORTLAND, boezemvriend van Prinse WILLEM DEN III, wierdt aangezogt tot Onderwijzer van zijnen eenigen Zoons, den Burggraave VAN WOODSTOCK. Op aanraaden van Professor TRIGLAND gaf de Vader van RELAND daar aan zijne toestemming. Eene ziekte van den ouden RELAND was oorzaak, dat zijn Zoon ADRIAAN niet met deszelfs doorluchtigen Kweekeling na Engeland overstak.

Niet lang bekleedde de geleerde jongeling deezen post. Op zijn vierëntwintigste jaar beriepen hem de Verzorgers van het Geldersche Hoogeschool tot Hoogleeraar in de Wijsbegeerte; hij deedt zijne intrede, op den negenden October des Jaars 1700, met eene Redevoering Over den aanwas der Wijsbegeerte geduurende deeze (de Zeventiende) Eeuwe. Van korten duur was ’s Mans verblijf te Harderwijk. Naauwlijks hadt hij een aanvang gemaakt met het geeven van Lessen, of de Vroedschap van Utrecht beriep hem tot Hoogleeraar in de Oostersche Taalen aan haar Hoogeschool. Koning WILLEM de III hadt hem als zodanig der Utrechtsche Wethouderschap aangepreezen. RELAND deedt zijne intrede, reeds in Februarij des jaars 1701, met eene Redevoering Over de Persische en daar mede vermaagschapte Oostersche Taalen. Ten tijde der Utrechtsche Vredehandelinge verscheen aldaar, als Afgevaardigde wegens de Provincie Friesland, jonkheer SICCO VAN GOSLINGA. Het Friesche Hoogeschool, van ’t welk de Baron een der Bezorgeren was, hadt onlangs verlooren den geleerden RHENFERDIUS; om diens plaats te vervullen, verzogt hem de gemelde verdienstelijke Edelman. Doch RELAND wees die aanbieding beleefdelijk van de hand. De Utrechtsche Vroedschap, om haar genoegen te toonen over dit besluit, droeg hem den tijtel op van Hoogleeraar in de gewijde Oudheden, en verhoogde zijne jaarwedde. Ter gelegenheid van het overlijden van den Heere GRONOVIUS, te Leiden, in den Jaare 1716 voorgevallen, liep ’er een gerugt, dat men, ter vervullinge van diens plaats aan ’t Hoogeschool, op RELAND het oog hadt geworpen. Gevraagd zijnde, wat hij doen zoude, in gevalle het Leidsche Hoogleeraarampt hem wierdt opgedraagen, gaf hij rondelijk tot antwoord, dat hij ’er voor bedanken zoude. Eene verhooging van Jaarwedde was een nieuw bewijs van het genoegen der Stichtenaaren over dit besluit, en een blijk van hunne hoogagtinge. Niet lang, egter, genooten ze, zedert, ’s Mans tegenwoordigheid. Overvallen van de Kinderziekte, overleedt hij aan dezelve, op den vijfden Februarij des Jaars 1718, het eenënveertigste zijns ouderdoms. Van ’s Mans uitgebreide geleerdheid getuigen de veelvuldige Schriften, van hem voorhanden. Het meest bekende daar van is zijne Beschrijving van Palestina; als mede eene Verhandeling over den Mahomethaanschen Godsdienst. In zijne jeugd hadt hij eene proeve gegeeven van zijn Dichtvermogen, in de bekende GALATHEA, Lusus poëticus.

In den Jaare 1702 was RELAND in den echt getreeden met JOHANNA CATHARINA TEELING, dogter van JOHANNES TEELING, Oud-Burgemeester van Zierikzee, en hadt bij dezelve drie kinderen verwekt: twee dogters en éénen Zoon. ADRIANUS RELAND hadt eenen broeder, PIETER genaamd, Advokaat, eerst te Amsterdam, vervolgens te Haarlem. Een Regtsgeleerd Werk, door deezen, bij zijn overlijden naagelaaten, wierdt door onzen Hoogleeraar, met eene Voorrede en eenige Bijvoegzels, in ’t licht gegeeven, onder den tijtel, PETRI RELANDI Juris Consulti et Judicis Fasti Consulares.

< >