Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 25-01-2023

Portland

betekenis & definitie

HANS WILLEM BENTINK, Graaf van PORTLAND, Zoon van BERNHART BENTINK, Heere tot Diepenheim en Proost van Deventer, en van ANNA VAN BLOEMENDAAL, wierdt gebooren in de maand Maart des Jaars 1651. In zijne jeugd diende hij Prinse WILLEM DEN III als Paadje, en wierdt vervolgens een der Kamerheeren van zijne Hoogheid.

De gemeenzaamheid, welke hier uit ontstondt, veranderde, allengskens, in eene naauwe vriendschap, zints Prins WILLEM, in den Jaare 1675, van eene gevaarlijke Kinderziekte was aangetast. Zo zorgvuldig en tederhartig hadt BENTINK, geduurende al den tijd der ziekte, den kranke opgepast en bediend, blijvende gestadig, dag en nacht, bij het bed, en alles, wat ’er verlangd wierdt, met eigen hand toereikende, dat zijne Hoogheid, naderhand, verklaarde "niet te weeten, of BENTINK ooit geslaapen hadt of niet, dit wel, dat hij in zestien Etmaalen niet geroepen hadt, zonder door deezen getrouwen dienaar vaardiglijk beantwoord te zijn.” Naderhand stortte BENTINK in de zelfde ziekte, doch genas ’er van, hoewel met dreigend lijfsgevaar. Hij bekleedde thans reeds den post van Drossaard van Linger. Om hem, voor betoonde trouwhartigheid, zijn genoegen te doen blijken, beschreef hem zijne Hoogheid, met voorbijgaan van een Hollandschen Edele, in de Orde der Ridderschap van Holland. In den Jaare 1677 deedt hij, op last van Prinse WILLEM, eenen keer na Engeland, met oogmerk om voorslagen te doen tot een huwelijk, tusschen zijne Hoogheid en de Prinsesse MARIA, oudste dogter van den Hertog VAN JORK; ’t welk zedert geslooten en voltrokken wierdt. Ter gelegenheid van eenen opstand in Engeland, zondt Prins WILLEM zijnen vriend BENTINK derwaarts, om zijnen Schoonvader zijne hulp aan te bieden. In den befaamden overtogt na dat Koninkrijk, was hij zijnen Meester en Vriend telkens op de zijde, en deedt vervolgens het zijne, om hem de Kroon van Groot-Britannie op het hoofd te zetten. Niet onbeloond bleef deeze trouwe en aankleeving. Prins WILLEM, nu met Koninklijke magt voorzien, benoemde den Gelderschen Edelman tot Pair van ’t Rijk, stelde hem aan tot eenen zijner Geheime Raaden en eersten Edelman van zijne Bedkamer, en, naa verloop van eenigen tijd, tot Baron van Cirencester, Burggraaf van Falconberg en Graaf van Portland. Bij alle deeze eerbetooningen voegde zijne Majesteit, eenige jaaren laater, een aanzienlijk geschenk van zeer uitgebreide landgoederen in het Prinsdom Wales, als mede de Ridderorde van den Kouzeband.

Niet lang naa de verheffing van Prinse WILLEM op den Engelschen troon, ontstondt in Holland merkelijk geschil omtrent den Graaf VAN PORTLAND, zo als de Heer BENTINK, zedert het Koninklijk gunstgenot, genoemd wierdt. Te weeten, in den aanvang des Jaars 1690 wierdt de Graaf in Holland te gemoete gezien, en veelal verwagt, dat hij, even als voorheen, zitting zoude neemen in de Staaten van dat Gewest. Amsterdam verklaarde zich daar tegen, beweerende, op grond van vroegere voorbeelden, dat alwie in eed of dienst was van eene vreemde Mogendheid, of van iemand anders, dan van welken hij ter Dagvaart wierdt gezonden, onbevoegd was om zitting te neemen in de Vergadering van Holland. Zo goed hun doenlijk was, wederleiden Ridderschap en Edelen het Vertoog van Amsterdam; ’t welk, egter, zich geenzins daardoor liet omzetten, verlaatende deszelfs Afgevaardigden den Dagvaart, wordende alleen de Pensionaris gelast te blijven, om te zien en te hooren. Op den achttienden Januarij des Jaars 1690 kwam de Graaf VAN PORTLAND, en nam, twee dagen laater, ondanks de tegenverklaaringen van Amsterdam, zitting in de Vergadering van hun Edele Groot Mogenden. Het geschil duurde bijkans twee maanden. PORTLAND woonde, van tijd tot tijd, de Vergaderingen bij, tot dat de Afgevaardigden van Amsterdam, naa het bijleggen van den twist, van nieuws ter Dagvaart verscheenen.

Onder dit alles konde het niet uitblijven, of de gunst, waar mede een Vreemdeling, door een uitlandschen Koning, overlaaden wierdt, moest argwaan en wangunst verwekken bij de Engelsche Grooten. Volgens zommigen moet de reden der ongenade, in welke de Hertog VAN MARLBOROUGH, in den Jaare 1691, bij Koning WILLEM verviel, daar in gezogt worden, dat hij, met te veel vrijmoedigheids, zijner Majesteit hadt onder 't oog gebragt het misnoegen van eenigen, over de buitengemeene gunst, met welke zommige Nederlanders bejegend wierden. Behalven den Graaf VAN PORTLAND, wierdt hier mede de Heer VAN ZUILENSTEIN bedoeld. Geduurende de Rijswijksche Vredehandeling bediende zich Koning WILLEM van den Graave, om met Frankrijk eenige punten te vereffenen, voor ’t Huis van Oranje van de hoogste aangelegenheid, en die geoordeeld wierden, de voltooijing van het Werk van den Vrede voornaamelijk tegen te houden. Hij hieldt, ten dien einde, op last van zijne Majesteit, eenige geheime zamenkomsten met den Franschen Maarschalk DE BOUFLERS, en bragt het, in eene van dezelven, zo verre, dat den Gevolmagtigden te Rijswijk een gereede weg gebaand wierdt. De verwijdering van den geweezen Koning van Engeland, JAKOB DEN II, van ’t Fransche Hof, was ’t voornaame onderwerp der straks gemelde Onderhandelingen. Om dezelve te bevorderen, zondt Koning WILLEM, in den Jaare 1698, den Graaf VAN PORTLAND na Frankrijk. Het gezantschap, hoewel het niet boven de vijf maanden duurde, en, daarenboven, de bedoelde uitwerking niet bereikte, kwam, meent men, zijner Britannische Majesteit op tachtigduizend ponden sterlings te staan. Nimmer hadt men eenen Engelschen of anderen Gezant zo veel pragts zien ten toon spreiden. ’t Zij om het mislukken der bezendinge, of om eenige andere reden, zeker is 't dat de Graaf VAN PORTLAND, naa zijne wederkomst, een groot deel der Vorstlijke gunste verloor, in welke hem, intusschen, hadt vervangen ARNOUD JOOST VAN KEPPEL, Zoon van den Heere VAN PALLAND, naderhand tot Graaf VAN ALBEMARLE verheven.

PORTLAND leide zijne bedieningen ten Hove neder, en wierdt, zedert, alleenlijk tot eenige gewigtige Staatshandelingen gebezigd; slijtende voorts het overschot zijner dagen op een zijner Landgoederen, alwaar hij, op den vierden November des Jaars 1709, in het tweeënzestigste jaar zijns Ouderdoms overleedt. Tweemaalen was hij gehuwd geweest: eerst met eene Staatjuffer van Koninginne MARIA, en vervolgens met SARA MARTA TEMPLE. Van de vier dogters, in den eersten echt verwekt, was de oudste getrouwd, eerst met den Graave VAN ESSEX, en naderhand met den Graave VAN PARRY in Engeland; eene andere, in Holland, met ARENT VAN WASSENAAR, tot Duvenvoorde; de derde, met WILLIAM, Lord Biron; de vierde, met den Hertog VAN KINGSTON. Een Zoon, insgelijks in ’t eerste huwelijk verwekt, erfde den graaflijken tijtel, en wierdt Gouverneur van Jamaica. Bij zijne tweede Echtgenoote verwekte PORTLAND insgelijks vier dogters en twee Zoonen.

< >