Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 09-12-2022

Medenblik

betekenis & definitie

MEDENBLIK, op ééne na de laatste in rang onder de stemhebbende Hollandsche Steden, legt in het Noorder-Kwartier, onmiddelijk aan de Zuider Zee. 'Er zijn 'er, die den naamsoorsprong afleiden van het water de Leek, straks genoemd, en meenen dat de eigenlijke naam van Medemlek of Middenleek allengskens in dien van Memelik, gelijk de Stad nog dikmaals, vooral in Friesland, wordt genoemd, of Medenblik zou verbasterd zijn. Met de Steden Enkhuizen en Hoorn maakt zij, na genoeg, een gelijkzijdigen Driehoek uit; als leggende zij van beiden bijkans even verre, naamelijk om en bij de drie uuren gaans.

Medenblik is, buiten tegenspraak, eene der oudste Steden van het Gewest. Reeds in de Negende Eeuwe bezat de Utrechtsche Kerk aldaar eenige eigendommen. Doch of Koning RADBOUD, die in den Jaare 719 overleedt, aldaar zijn Hof gehouden hebbe, wordt voor twijfelagtig gehouden. Het Slot, welk men 'er nog heden ziet, wierdt door Graaf FLORIS DEN V gebouwd, in den Jaare 1287, met oogmerk om de Westfriezen te beter in bedwang te houden. In 't volgende jaar schonk de Graaf, aan de Medenblikkers, Stads- en Poorterregt. Hun deel neemen in het befaamde Kaas- en Broodspel kwam hun op eene diepe vernedering te staan. Tien Burgers, met ongedekten hoofde, ongegord en met een wit stokje in de hand, moesten den Hertog van Saxen, Stadhouder van 't Gewest, op hunne knieën om vergiffenis bidden, hem hunne Stedelijke Privilegiën in handen stellen, en eene boete van driehonderd gouden Andriesguldens betaalen. In de lotgevallen en rampen der Oorlogen, welke het gemeene Land, van tijd tot tijd, beroerden, heeft Medenblik rijklijk zijn aandeel gehad, en, daarenboven, meermaalen, groote schade geleeden van het aanspoelende Zeewater.

Te Medenblik telt men vier Havens: de Oude en de Nieuwe Haven, die onmiddelijk gemeenschap hebben met de Zee; voorts de Eilands- en de Wester-Haven: de laatste legt diep in de Stad, aan de landzijde. Zeer ruim zijn de laatstgenoemde Havens, en zouden, bij nood, meer dan driehonderd Schepen kunnen bergen. Nu ongeveer eene Eeuw geleeden, deedt de Regeering van Medenblik aanzoek bij 's Lands Staaten, om 'er een Dok voor de Oorlogschepen te doen maaken; doch hun aanzoek vondt geenen bijval. Even groot als dat der Havens, is het getal der Poorten; zij zijn de Westerpoort, de Oosterpoort, de Baanpoort en de Braakpoort.

Bij de jongste opneeming, telde men binnen Medenblik zevenhonderd en elf Huizen; doch men verzekert dat dit getal, zedert, om en bij de vijftig is toegenomen. Onder de Openbaare Gebouwen, welke hier zeer weinig zijn, munt uit het Slot of Kasteel, volgens zommigen, door de Friesche Koningen, in de zevende of de achtste Eeuw, doch, volgens anderen, meer naar waarheid, gelijk boven reeds is aangetekend, door FLORIS DEN V, in den Jaare 1287 gebouwd. Behalven de ouderwetsche Bouworde, vertoont het thans geringe blijken van zijnen voorigen staat, welks luister hier uit is af te neemen, dat de aanzienlijkste Edelen des Lands gemeenlijk den post van Kasteleinen of Slotvoogden bekleedden en eene aanzienlijke Bezetting onder zich hadden. Het Stadshuis, staande op den Dam, is een vierkant gebouw, met een Toren. Merkwaardigheden ontmoet men 'er bijkans geene, dan, in Burgemeesterskamer, eene geschilderde Afbeelding, voor den Schoorsteen van het Vertrek, van Koning RADBOUD. NIKOLAAS STELLINGWERF, Burgemeester van Medenblik, in den Jaare 1670, de Schilderij in 's Hage aantreffende, kogt dezelve, en maakte 'er een geschenk van aan de Stad. Onder het Afbeeldzel staat het volgende, in 't Latijn, met vergulden Romeinsche letters geschreeven: “RADBODUD, Zoon van Koning ADEGILLUS, de laatste Heidensche Koning der Friezen, is geweest de vijand van PEPYN DEN DIKKEN van Herstal en van deszelfs Zoon KAREL MARTEL, Rijkshoofden van Frankrijk, en heeft zwaare oorlogen, met verschillenden uitslag, tegen hen gevoerd. Als hij eindelijk van WOLFRANDUS zoude gedoopt worden, en in deszelfs antwoord geen genoegen nam, heeft hij zijnen voet wederom uit de Doopvont gehaald. Zo is hij dan ongeloovig gebleeven, en is, kort daar naa, te weeten in den Jaare 734” (liever, volgens anderen, 719) “zo als de meeste Schrijvers rekenen, uit het leeven gescheiden. Uit eenen zijner Zoonen, met naame ALDGILLUS, heeft hij twee Neeven gehad, GONDEBALDUS en RADBODUS, Vorsten van Westfriesland, en eene Nigt, de moeder van FREDERICUS, den achtsten Bisschop van Utrecht."

De Munt, een tamelijk gebouw, niet verre van de Kerk. Op het Art. HOORN hebben wij reeds aangetekend, dat onze Stad, met Hoorn en Enkhuizen, de NoordhoIIandsche Munt gemeen heeft; hoewel, volgens zommigen, hier, vroeger dan in eenige andere Westfriesche Stad, geld zou geslagen zijn. Van den tijd van Graave FLORIS DEN V zijn 'er nog Geldstukken voorhanden, op welke men leest MONE: MEDENBLEC, Medenblikker Munt. Het Gemeene Lands Krijgshuis, staande in het Zuidlijk gedeelte der Stad, bij de Baanpoort, dient tot eene Vergaderplaatze van Dijkgraave en verdere Regenten der vier Noorder Koggen. De Hervormde Kerk is een zeer goed gebouw. Van ouds was zij gewijd aan den H. BONIFACIUS en andere vroegere Geloofspredikers hier te Lande. Twee Predikanten neemen hier den Dienst waar. Voorts hebben de Lutherschen en de Doopsgezinden 'er ieder eene Gemeente, doch die niet zeer talrijk zijn. Ook hebben 'er de Roomschgezinden eene Statie. De Scheepsbouw, en 't geen daar mede verknogt is, maakt een voornaamen handeltak uit. De Kaasneering heeft 'er, in de laatste jaaren, eenigen opgang gemaakt. De Regeering bestaat uit veertien Vroedschappen, als mede een Kollegie van den Geregte, zamengesteld uit Schout, drie Burgemeesteren en zeven Schepenen.

< >