Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 30-01-2024

LEYDEKKER, MELCHIOR

betekenis & definitie

MELCHIOR LEYDEKKER, man van beroemden naam onder de Nederlandsche Godgeleerden, kwam ter waereld te Middelburg in Zeeland, in de maand April des Jaars 1642. Naa de eerste gronden der Taalkennisse geleid te hebben, zondt hem zijn Vader, een aanzienlijk Koopman, na het Hoogeschool te Utrecht. Hier genoot hij het onderwijs der Hoogleeraren DEMAATZIUS, die zijn Oom was, VOETIUS en HOORNBEEK.

Het vertrek des laatstgenoemden na Leiden bewoog LEYDEKKER, zijnen geagten Leermeester derwaarts te volgen, om ’er te gelijk de lessen van den vermaarden COCCEJUS bij te woonen. Intusschen schijnt hij den laatstgemelden vermaarden Godgeleerde niet zo zeer gehoord te hebben, om diens leerwijze naa te volgen, als om deszelfs onderscheidende begrippen dies te grondiger te leeren kennen. Want als hij kort daar naa tot den Predikdienst bevorderd zijnde, beroepen wierdt tot Leeraar in de Gemeente van Renesse en Noordwelle, op het Eiland Schouwen, besteedde hij, onder andere, den ledigen tijd, welken zijne afgelegene standplaats hem verschafte, aan het opstellen van drie kleine Werkjes, waarin hij de leerbegrippen van COCCEJUS opzettelijk te keer ging. In den Jaare 1675 beklom hij den Eeretrap van Doctor in de Godgeleerdheid. Twee jaaren daar naa gaf hij in ’t licht een Latijnsch Werk, welk hij noemde Fax Feritatis of Fakkel der Waarheidt: het hadt ten oogmerke om de bijzondere gevoelens van den Wijsgeer DESCARTES te bestrijden. De roem, welken hij met dit Geschrift behaalde, baande hem den weg tot het Hoogleeraarampt in de Godgeleerdheid, aan ’t Hoogeschool te Utrecht, ’t welk hij in den Jaare 1678 aanvaardde. Om zijne afkeuring van de gevoelens van COCCEJUS nog nader aan den dag te leggen, gaf hij, in ’t jaar daar aan, een Werk in ’t licht, tegen dien Godgeleerde, aan ’t welk hij den tijtel van de Kragt der Waarheid gaf. Een ander Werk, de Triomfeerende Waarheid genaamd, tien jaaren laater geschreeven, was zijnen oorsprong verschuldigd aan de Vervolgingen in Frankrijk tegen de zo genaamde Hugenooten of Hervormden, en hadt ten oogmerke, de Kerkhervorming te verdeedigen tegen de lasteringen der Pausgezinden.

Van zijne bedreevenheid in de Kerkelijke Geschiedenissen vertoonde hij een blijk, in den Jaare 1690, door het uitgeeven van zijne Historie der Afrikaansche Kerke. Het oogmerk daar van strekte om te doen zien, dat niet de Hervormden, zo als men hun, ten dien tijde, te laste lelde, maar de Roomschgezinden de scheuringen der Donatisten en Novatiaanen vernieuwd en vereeuwigd hadden. Van eenige andere van LEYDEKKERS Werken, als genoeg bekend, en van zijne geschillen met LEENHOF, BEKKER en anderen, zal ik hier geene melding inaaken. De laatste vrugt zijns arbeids was zijn Latijnsch Werk Over de Republiek der Hebreeuwen; doch hij beleefde daar van niet de volkomene uitgave; het derde of laatste Deel wierdt ter Drukperse gereed gemaakt door eenen zijner Leerlingen, KAROLUS TUINMAN, Leeraar te Middelburg. De Hoogleeraar LEYDEKKER eindigde zijn arbeidzaam leeven, op den zesden Januarij des Jaars 1721, in den ouderdom van achtenzeventig jaaren.

< >