Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 24-11-2022

HAUTAIN, WILLEM DE ZOETE, GEZEgd)

betekenis & definitie

Willem de Zoete Hautain, bekleedde, geduurende ’t heetste van den Spaanschen Oorlog, de waardigheid van Luitenant Admiraal van Zeeland. Het vertrouwen welke de ’s Lands Staaten in hem stelden, bleek, onder andere, in den Jaare 1605. Ten dien tijde vernomen hebbende, dat twaalf honderd man Spaansche Troepen, te Lissabon ingescheept, ter Zee na de Nederlanden zouden gezonden worden, gaven ze aan HAUTAIN LAST, Met een goed aantal Schepen, koers te zetten na het Kanaal, met oogmerk om de Spaansche Vloot te ontmoeten, en het Volk, welk hij gevangen kreeg, in Zee te werpen.

Op de hoogte van Douvres ontdekte hij de vijandlijke Vloot, en maakte ’er zich meester van met kleine moeite; die, inderdaad, naauwlijks noemenswaardig zou geweest zijn, hadden de Engelschen hier geenen blijk gegeeven van hunnen nijd op de Nederlanders. Niet alleen vertoonden zij hunne Spaansgezindheid, in het bergen dier Spanjaarden, welke, over boord gesprongen, door zwemmen, de handen van HAUTAINS VOLK ZOgten te ontkoomen, maar zij schooten ook, uit Douvres, op de Hollandsche Schepen, onder voorwendsel dat deeze, te digt aan de Engelsche Kusten, vijandelijkheden gepleegd, en dus dien bodem geschonden hadden. In gevolge van zijnen last, had HAUTAIN DE SPAAnsche Knegten, welke hem in handen vielen, rug aan rug gebonden, in Zee doen werpen. Bijkans zeshonderd man kwamen dus deerlijk aan hun einde. De overigen wierden, door de Engelschen, in hun land aan den wal gebragt.De voordeelige uitslag, voor den Staat, van deezen togt, vermeerderde zijn aanzien, en deedt hem als een bevoegd voorwerp voorkoomen, tot nog gewigtiger onderneemingen, tegen den Vijand. Eene wreede behandeling hadden, in ’t bovengenoemde jaar, eenige weerelooze Staatsche Koopvaardijschepen ondergaan van den Spaansche Admiraal, DON LOUIS DE FASCIARDO; HIJ HAdt het Volk daar van opgehangen, over boord geworpen of verbrand. Om hier van wraake te neemen, zonden ‘s Lands Staaten onzen Luitenant Admiraal, in t begin des Jaars 1606, na Spanje, met eene Vloot van vierentwintig Schepen. Zijn last hield in, de thuiskoomende Spaansche Westindische Vloot te onderscheppen, en daarentegen het uitloopen te beletten aan de Schepen, welke, in Portugal, tot hun vertrek na de Oostindiën, gereed lagen. Hoewel zijne uitreize, door tegenwind en stormen, zeer langwijlig viel, slaagde hij, nogthans, gelukkig in ’t laatstgemeld oogmerk van zijnen togt. De Oostindische Vloot hieldt hij zo lang binnen de havens opgeslooten, tot dat het jaargetij, om uit te loopen, verstreeken was; tot merkelijk nadeel van den vijand, alzo de landingen wederom aan land moesten opgeslagen worden.

Minder afbreuke deedt hij den Spanjaarden, in het stooren van ’t binnenloopen hunner thuiskoomende Westindievaarders. Hier toe sloeg nog een ander ongeluk, aan de zijde van HAUTAIN. VERMIDS de Schepen, met leevensmiddelen, welke hij uit het Vaderland verwagtte, door tegenwinden verhinderd, niet kwamen opdaagen, moest hij, door gebrek genoopt, vroeger dan hij zelve gewenscht, en men hier te lande verwagt hadt, reeds in den Voorzomer thuiswaarts keeren. Nog vóór ’t einde des jaars wierdt HAUTAIN, ANDERMAal, op gelijken togt uitgezonden, doch nu bepaaldelijk ook om op de Spaansche thuiskoomende Oostindische Schepen te passen. Doch deeze togt viel ten eenemaale ongelukkig uit. Op de hoogte van Kaap St. Vincent ontmoet van acht zwaare Galjoenen, wisten deeze aan HAUTAIN EN DE Zijnen zo veel werks te geeven, dat de thuiskoomende Oost- en Westindievaarders, veelal, in behouden haven binnen liepen.

Dit alles, egter, was niet aangegaan, zonder dat men, van weerkanten, dapper hadt gevogten. Men roemt, bij deeze gelegenheid, de onverzaagdheid en ’t schrikwekkende bestaan van REINIER KLAASZOON, ONDER-Admiraal van Zeeland. Twee dagen hadt hij den Vijand werk verschaft. Alle zijne Masten waren over boord geschooten, zijn schip allerwegen lek, zijn meeste Volk gesneuveld, en voor hem geen uitzigt op ontzet. Nog verkoos hij liever den hardsten dood te sterven, dan leevende in s vijands handen te vallen. Aan de zestig man, welke hij nog overig hadt, deedt hij den ijsselijken voorslag, om de lont in ’t Kruid te steeken, en het Schip, met Volk en al, te doen in de lucht springen. Men bewilligt ’er eenpaarig in, en naa God, op de knieën, gesmeekt te hebben, dat het schroomlijk bedrijf hun niet ten kwaade of nadeele mogt geduid worden, volvoert men het besluit. Twee man, van de zestig rampzaligen, die, bijkans halfverbrand, door de Spanjaards wierden opgevischt, verhaalden dit aan hunne verbaasde redders.

Geduurende de drie volgende jaaren, naa dien ongelukkigen togt, en het Bestand, welk daarop volgde, zat HAUTAIN MEESTAL stil. Dit was niet ten einde geloopen, of ’s Lands Staaten stelden hem, van nieuws, in ’t bewind. Met eenige Schepen zeilde hij na de Middelandsche Zee, om op den Vijand te kruizen. In dit bedrijf volhardde hij vier jaaren agter een, wanneer hij tot eene zaak van meer gewigts gebezigd wierdt. Te weten, in ’t begin des Jaars 1625 lag HAUTAIN GEREED, met eene vloot van twintig Schepen, om daar mede in Zee te steeken, wanneer de Fransche Koning het verzoek liet doen aan de Staaten, onder andere, dat zestien Schepen dier Vloote mogten gebruikt worden tot het beleg van Rochelle. Dit verzoek wierdt toegestaan, en het bewind diens togts aan onzen Luitenant Admiraal opgedragen. In ’t begin der Maand Junij raakte hij slaags met de Vloot, der Hugenooten, onder den Heer DE SOUBISE, EN WIErdt genoodzaakt, met verlies van eenige Schepen, na Nantes te wijken.

Naa zich hier hersteld te hebben, liep hij wederom uit, met oogmerk om de vijandlijke Vloot te ontmoeten. Zo gelukkig slaagde hij hier in, en in ’t gevegt, welk hij, zedert, met de Schepen onder den zelfden SOUBISE HIELDT, dat hij, eerlang, ruim baan maakte, om mede te kunnen helpen tot het slaan van het beleg voor de Stad Rochelle.

Hier vertoofde hij tot in het volgende jaar, wanneer ’s Lands Staaten, onder andere, genoopt door de bemoeizucht der Predikanten met zaaken, het gemeene Land betreffende, te raade wierden, hem met zijne Vloot thuis te ontbieden. De Stad Rochelle, naamelijk, zo als wij reeds eenigzins hebben te kennen gegeeven, was thans in handen der Hugenooten, of Fransche Gereformeerden. Ten tijde als ’t bovengemelde verzoek des Franschen Konings, door de Algemeene Staaten, was ingewilligd, hadden veele Predikanten het verleenen van bijstand, aan eenen Roomschgezinden Vorst, tegen eigen Geloofsgenooten, van den Predikstoel vinnig doorgestreeken; ja zelf de stoutheid gehad, om de inzameling van penningen, welke, ten behoeve van die van Rochelle, hier te Lande, heimelijk geschiedde, openlijk te prijzen en aan te moedigen. Zedert het vertrek der Vloote lieten de Predikanten niet af van deeze bemoeijingen, maar breidden dezelve nog verder uit. In de maand November des Jaars 1625 zat het Sijnode in de Provincie Overijssel. De Vergadering, oordeelende, de zaak zich te moeten aantrekken, was stout genoeg, uit het midden haarer, eenige Gemagtigden af te vaardigen aan ’s Lands Staaten, en van dezelve te verzoeken, niet slegts dat de Luitenant Admiraal HAUTAIN, MET ZIJne Vloot, opontbooden, maar ook, daarenboven, dat nu voortaan eenige hulp mogt betoond worden aan de belegerde Rochellenaars, welke men dus lang hadt helpen drukken. ’t Antwoord, ter Vergaderinge van Holland beraamd, om aan de Predikanten gegeeven te worden, hieldt in, onder andere, “dat de Leeraars aan de Staaten moesten overlaaten, en toevertrouwen, het doen van al wat mogelijk was, ter herroepinge van den Luitenant Admiraal HAUTAIN, EN TEN voordeele van die van de Religie”, dat is, de Hervormden. Of dit verzoek van eenigen invloed ware; of dat andere redenen ’s Lands Staaten daar toe overhaalden: zeker is ’t, dat aan HAUTAIN, EERLANG, uitdrukkelijk bevel wierdt toegezonden, om het beleg op te breeken, en met de Vloot na ’t Vaderland te rug te keeren.

Hoe veel hier over tusschen den Franschen Koning en de Algemeene Staaten te doen viel, en welke heillooze gevolgen daar door den Lande dreigden, valt niet in ons plan om daar van verslag te doen. HAUTAIN SCHIJNT, niet lang daar naa, te zijn overleeden. Althans vinden wij, zedert, zijnen naam niet meer vermeld.

< >