Heer van Wijngaarden en Ruigbroek, enz. ln het jaar 1747 werd hij, door de Staaten van Holland, als Afgezant, gezonden naar het Hof van Berlijn, om het gedrag der Staaten Generaal, met opzigt tot Frankrijk, te verdedigen, en om tevens, ware het mogelijk, den Koning van Pruissen nader te verbinden aan de belangen van den Staat der Vereenigde Nederlanden. Als een bekwaam Staatsman kweet hij zig getrouwelijk van zijnen pligt. In de hoedanigheid van beschreeven in het Lid der Edelen van Holland, werd zijne Excellentie, op de verkiezing van wijlen zijne Hoogheid, aangesteld tot Kastelein van het Slot te Muiden, en tot Baljuw en Dijkgraaf van Naarden en Gooiland, mitsgaders tot Hoofdschout van Weesp en Weesper-Karspel en Hoog-Bijlemer, in plaatze van den Heere en Mr.
JAN BERND BIKKER, die daar van, vrijwillig, afstand had gedaan. Op den 18 van de maand Augustus van dat Jaar werd de Graaf plegtig aangesteld. Op den 25 van de maand Junij, van ’t Jaar 1761, nam dezelve zitting in den Raad ter Admiraliteit te Amsteldam.