Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 19-04-2022

FLORIS DE III

betekenis & definitie

de tiende of dertiende Graaf van Holland en Zeeland, Heer van Friesland, was de zoon van DIRK DEN IV, en kleinzoon van FLORIS DEN II. Hij aanvaardde de Regeering in het Jaar 1157. Hij was een zeer hoogmoedig Vorst, en in den aanvang zijner Regeering ongelukkig in ’t oorlogen tegen de Vlamingen; doch voorspoedig in den Gelderschen krijg, welke, door hulp van DIRK, Heer van Batenburg, zonder den Bisschop den oorlog te verklaaren, zig door list van de Stad Utrecht had meester gemaakt. Van den Vlaamschen krijg vinden wij, bij MEIJERUS, dit bericht: In het Jaar dat DIDERIK Graaf van Vlaanderen, zich in Sijrien bevond, nam de tweespalt met de Hollanders, toen vijanden der Vlamingen wegens de Zeeuwsche Eilanden op nieuws, eenen aanvang. Eenigen houden ’er voor de oorzaak van, dat Graaf FLORIS DE III, zoon van DIRK DEN VI, van Keizer FREDRIK ontvangen hebbende, het voordeel van den tol te Geervliet, onder dien dekmantel, den Vlaamsche Kooplieden zeer grooten overlast aandeed, hun veel meer, dan zij gewoon waren te geeven, afperssende.

FILIPS, Graaf van Vlaanderen, na den dood van DIRK VAN DER ELSAS, die in den bloei zijner jeugd, en van een krijgszugtige geaartheid was, wierd daar door zodanig verbitterd, dat hij besloot, de Hollanders, te water en te land, te beoorlogen. Hij zond ook, metter daad, eene welvoorziene Vloot tegen hun in Zee, en viel, met de Landmagt, in het Land van Waas, Hij verjoeg DIRK VAN BEVEREN, verbrandde het Kasteel van dien naam, en keerde, met een groote menigte gevangenen en een rijken buit, te rug. Voor korten tijd werd ’er een bestand gemaakt. Na het eindigen van het zelve, stak Graaf FILIIPS, met zijnen broeder GODEVAART, Graaf van Leuven, met een Vloot wel toegeruste Schepen, andermaal in Zee tegen Graaf FLORIS, die zo veele Schepen en volk bij een gebragt had, dat hij meester van de Zee scheen te zullen blijven; doch hij moest zig, zonder slag of sloot, aan de VIaamingen overgeven. Dus luidt het verhaal der Vlaamsche Jaarboeken. Doch Vossius spreekt, op het Jaar 1157, ’er aldus van; ,, FLORIS heeft terstond het Eiland Walcheren weer geëischt, niet zo zeer op hoope van iets te zullen opdoen, als wel om dat hij bij weigering, oorzaak zou hebben, om te oorlogen.” Vossius (gezegd hebbende dat hij dit uit een onbekenden Schrijver heeft) vervolgt aldus: „ Gelijk ik deezen Schrijver gaarne wil toevallen, zo houde ik ook, aan de andere zijde, dat men de geloofwaardigheid van MEIJER niet behoeft in twijffel te trekken; want het kan zeer wel zijn, dat Graaf FLORIS , door gramschap, de Vlaamsche Kooplieden meer afnam, dan behoorde. Dus hebben wij hier tweeërlei oorzaak van den oorlog, het wedereisschen van Walcheren, en het verzwaaren van den tol; welk een en ander wel kan zamen gaan. Maar de oorzaak, die FLORIS tot een van beiden, of tot beiden bewogen heeft, stelt die onbekende Schrijver, deeze geweest te zijn; dat beide Graven, FILIPS en FLORIS, ten huwelijk verzochten, vrouwe ELISABETH, erfdochter van RUDOLF, Grave van Vermandois. Vermids zij nu ten deele viel aan FILIPS , was FLORIS onvergenoegd; waar op dan, naar allen vermoeden, het verzwaren van den tol zal gevolgd zijn. Als FILIPS ( gaat VOSSIUS al verder voort) met zekerheid vernam , dat de verstoorde FLORIS zig ten oorlog gereed maakte, was hij in de voorbaat, houdende voor dwaasheid, zo lang te wagten dat zijn vijand gereed was. Het Land van Waas nam hij in; het Kasteel van Beveren verbrandde hij; zelfs Heer DIRK daar uitdrijvende, en ruste een magtige Vloot toe, om de Hollanders, te water en te land, vijandelijk te plagen: doch dit zijn voorneemen viel vrugteloos uit, door de voorzjgtigheid van FLORIS. In het daar aan volgende Jaar, werd niets ondernomen, vermids andere zaaken hem weerhielden.

Maar in het Jaar 1165 hervatte hij den oorlog tegen de Vlamingen. Graaf FLORIS DE III nam 10.000 man aan, en verzogt. van zijne bondgenooten, de Graaven van Gelder en Kleef, hem te ondersteunen met 6000 man, die daar toe ook gereed waren. Deeze zaamgevoegde magt kwam in het Land van Aalst, en na aldaar alles te vuur en te zwaard verwoest te hebben, belegerde en bestormde zij de sterke Schans Armestein. FILIPS VAN VLAANDEREN, de maare hier van verstaan hebbende, trok, met zijnen broeder, Graaf MATTHEUS VAN BOLOGNIEN en Heer HUGO VAN TORASTEIN tot zig. Daarenboven werd hij nog geholpen door den Graaf van Leuven , en bracht dus een Leger van 47000 uitgeleezene manschap te veld: welk getal den Graave van Gelder en Kleef een schrik aanjaagde. Doch FLORIS deed hem den moed hervatten, en voerde ze ten strijd aan. De Gelderschen en Kleevenaars namen terstond te vlugt; meer dapperheid betoonden de Hollanders, boven al Graaf FLORIS. De strijd duurde zes uuren, zonder dat de overwinning beslist werd. Eindelijk moest de moed voor de dapperheid wijken. Veelen der Hollanders waren reeds gesneuveld, en nog meer togen op de viugt.

FLORIS alleen hield stand, met 6000 dappere helden, die hem niet verlaaten wilden, voor dat het grootste deel daar van verslagen, en de overigen gewond waren. Zelfs de Graaf moest zig gevangen geven. Aan de zijde der Hollanders waren 7000 gedood en 1000 gevangen. De dappere FLORIS, die niet dan door overmagt overwonnen was, werd naar Brugge gevoerd, en in het Klooster van St. Donas als gevangen bewaard. De Aartsbisschop van Keulen, de Bisschop van Luik en meer andere voornaame Edelen bewerkten den vrede tusschen FILIPS en FLORIS; onder voorwaarde, dat FILIPS, ten eeuwigen dage, het Land van Waas bezitten, FLORIS Walcheren zou te rug ontvangen. Hier na keerde FLORIS te rug naar Holland. Geduurende zijne gevangenis te Brugge, waren de Westfriezen in Holland gevallen, en hadden bijna alles vernield, wat hun voorkwam; doch zij werden spoedig te rug gedreeven.”

Dus verre VOSSIUS. Het onslag vau FLORIS was echter niet zo gemakkelijk geschied, als hij vermeld. FLORIS had, te Brugge, gevangen gezeten, van de helft van het Jaar 1165, tot den 7 Maart, van het Jaar 1167: en dus geen twee of drie Jaaren, zo als WAGENAAR zegt, IV Deel, bl. 249. Doch ik bekenne gaarne, dat al wat wij, tot hier toe, van Graaf FLORIS gezegd hebben, duister is; en dus is deeze kleine misslag zeer ligt te verschoonen. Indien het geduld mijner Leezers zulks toelaat, zal ik de gantsche geschiedenis zien te ontknoopen.

MEIJER, in zijne Vlaamsche Jaarboeken, gelijk wij gezien hebben, stelt het begin der nederlaage en gevangenisse van Graave FLORIS op het Jaar 1165; hij zegt: na dat FILIPS eent magtige Vloot in Zee gebragt hebbende, hem zo wel wist in te sluiten, dat hij zig zonder slag of sloot overgaf; en dus zou dan FLORIS op Zee gevangen genoomen zijn. Doch WAGENAAR, die uit MEIJER overnam het geen hem goed dagt, zegt, dat hij te Land gevangen werd, en wel in den Elsas, een Graafschap, zo als hij zegt, van den Vlaamsche Graaf; wijzende ons naar een Chron. Flandr. M. S. bij SCHRIVERIUS, in zijn Graaven, p. 154 aangehaald. Men dient te weten, dat FILIPS en zijn vader DIRK, in Vlaanderen, alwaar zulke toenaamen gemeen waren, VAN DER ELSTATEN genaamd wierden: niet om dat zij daar Graaven waren; maar uit hoofde hunner vaderlijke afkomste : want DIRK, vader van DIRKe, en schoonvader van FILIPS, was Hertog van Lotharingen, en niet van den Elsas, schoon mede dus genaamd, om dat hij uit den huize van Elsaten gesprooten was. Integendeel werd het Land van de Elsaten, ten dien tijd, bezeten door de Hertogen van Zwabett. Na dat RUDOLF, Graaf van Elsaten, opgeworpen Keizer tegen HENDRIK DEN IV, in het Jaar 1180 gesheuveld was, stelde HENDRIK zijner, schoonzoon, FREDRIK, Baron van Hohenstauffen, aan tot Hertog van Zwaben, en tevens tot Hertog van Elsaten. Deeze overleed in het Jaar 1105. Zijn zoon en opvolger, FREDRIK MET ÉÉN OOG, stierf in het Jaar 1147, en liet zijne Hertogdommen na aan zijnen zoon, sedert Keizer FREDRIK DEN I, die in het Jaar 1190 overleed.

Men merke nu aan, voor eerst, dat FLORIS, vallende in het Land van Elsaten, of in den Elsas, in het jaar 1165 zou gevallen, zijn in het ertgoed van Keizer FREDRIK DEN I, met wïen hij nimmer eenig verschil heeft gehad; en ten tweede, dat dit zou geschied zijn in het Jaar, dat FLORIS DE III in hevigen twist was met GODEVAARD, Bisschop van Utrecht, over het bezit van Oostfriesland tot de Lauwert toe; welken twist de bovengemelde Keizer, in het volgende Jaar, besliste. Uit al het welk dan klaar moet volgen , dat de Vlaamsche Schrijvers, en allen, die hen gevolgd zijn, mis getast hebben, in het verhaalen van dien oorlog, en de gevolgen daar van, in het Jaar 1165. Vraagt men, waar uit dit zou veroorzaakt zijn? Het antwoord is gereed: een der Vlaamingen , in laater tijden, een afschrift bekoomen hebbende van een verdrag, dat even zo valsch is als de Historie zelve, is zeker in de gedachten geweest, dat ’er een oorlog moet voorafgegaan zijn, en beschreef dien, zo als hem best dacht: weik opgeraapt verhaal, naderhand, naar ieders zinnelijkheid geplooit is geworden; want niet dan bij trappen heeft dezelve die volledige gedaante gekreegen. OUDERGERST, in zijn Chronijk, stelt den oorlog ter Zee op het Jaar 1157, cap. 76; en cap. 77. den oorlog in de Elsas, waar van hij, echter, zegt de oorzaak niet te weeten, op het Jaar 1165: en in deezen oorlog zou FLORIS gevangen, en eerst in het Jaar 1167 ontslagen zijn.

Wie ziet niet, dat de gemelde twist met den Bisschop van Utrecht, die zo hoog liep, dat FLORIS zig gereed maakte, om denzelven met de wapenen te beslissen, den Vlaamschen krijg, in dat zelfde Jaar, buiten alle mooglijkheid stelt? Men voege hier bij, dat noch MEERHOUT, noch M. STOKE, noch BEKA, noch de Klerk uit de laage Landen, noch de Goudsche of Hollandsche Kronijken , van dien gantschen oorlog en gevangenisse niet een eenig woord gerept hebben. Het verschil bestaat dan niet meer in de wijze van verhaal, het zij van MEIJER of van VOSSIUS, maar in het neen en ja, in de logen of waarheid. Het zwijgen van MEEERHOUT alleen, die geleefd en geschreeven heeft ten tijde van FLORIS DEN III en DIRK DEN VII, en dus van zo een gewigtig voorval kennis moest gehad hebben, gelijk ook van den Vlaamschen oorlog, bewijst genoeg, dat dezelve geen plaats gehad heeft. Te meer nog, daar hij het gevangen neemen van DIRK DEN VII, in Braband, niet verzwijgt, maar zelfs bekent dat ’s Graaven roekloosheid daar oorzaak van was. Geene reden was ’er dan, waarom hij de gevangenis van FLORIS zou verzwegen hebben. Men zegge niet, dat de Chronijk van MEERHOUT verminkt is; want dit vervalt, om dat alle onze Chronijken ’er van zwijgen.

Zelfs bewijst hij, het geen wij hier trachten te beweeren, als hij, op het Jaar 1165, verhaalt, dat Keizer FREDRIK te Utrecht kwam, en den Graaf en den Bisschop naar groote vijandelijkheden verzoende. Het tweede bewijs is, dat de oude Vlaamsche Schrijvers ’er even weinig van geweten hebben, als MEERHOUT en STOKE. Doch misschien zal men hier in ’t midden brengen het gemelde M. S. hij SCHRIVERIUS aangehaald, ’t welk de Heer WAGENAAR, waarfchijnlik , voor geloof baarder zal gehouden hebben, om dat net een Manuscript was Maar dit doet niets af: want ’er is nog een Vlaamsen Manuscript Chronijk voor handen, geschreeven in het Jaar 1515, ’t welk genoegzaam twee werken bevat, als een Oude en een Nieuwe Chronijk, van welke het eerste begint met het Jaar 580, en eindigt met het Jaar 1315; het tweede springt weder te rug tot het Jaar 1170, en eindigt met het Jaar 1482. En schoon het eerste 10 Jaaren verder gaat dan M. STOKE, 110 verder dan MEERHOUT, en 150 dan het Jaar 1165, zo word daarin, van den gantschen Vlaamschen krijg , geen woord of letter gemeld: daarentegen word, in het bijvoegzel, dezelve omstandig beschreeven; en dus zou het weinig moeite kosten, dit geval uit het bijvoegzel te bevestigen. Dit dient voor mij tot een bewijs, dat dit vertelzel niet oud maar nieuw is, en in de waereld gebracht door hen, die reeds lang na dien tijd gebooren zijn. Zij, die gelegenheid hebben, het verzonnen verdrag na te gaan, zullen van dit alles nog nader overtuigd worden.

Laaten wij nu tot de levensschets van Graave FLORIS te rug keeren. In het Jaar 1167 trok hij naar Schoorl, om aldaar met zijne Raden te beraamen, hoe den oorlog tegen de Friezen best aantevangen. Terwijl hij daar mede bezig was, werd, door eenigen der zijnen, buiten zijnen last, bet Dorp Schaagen in brand gestooken. Hevig verbitterde dit de Friezen, die zig in eene hinderlage begaven, en de wederkeerenden met hunnen roof doodsloegen Onder deeze bevonden zig zo veele Hollandsche Edelen, dat ’er zelden, in een veldslag, meer gesneuveld waren. FLORIS keerde daarop te rug; en indien de Friezen, van hun behaald voordeel, het regte gebruik hadden weten te maaken, zouden zij het geheele Hollandsche Leger van Graaf FLORIS hebben konnen verdaan. Naderhand, echter, bragt hij de Friezen te onder, en wel tot aan ’t Flie. In het Jaar 1184 maakte FLORIS zig gereed tot eenen togt naar ’t H. Land, ’t zij uit devotie, of om het graf zijner moeder te bezoeken. Van deezen togt te rug gekoomen, ondersteunde hj zijnen broeder BALDEWYN, Bisschop van Utrecht, tegen de Gelderschen, welken hij groot nadeel toebragt. Zijn laatsten togt deed hij naar Palestina, tegen de Saracenen, in de kruisvaart van Keizer FREDRIK, in het Jaar 1189, waar toe zig ook GraafFILIPS van Vlaanderen, en OTTO VAN GELDER hadden aangeboden. Hoewel het begin wat groots scheen te belooven, was nogthans de uitsldag allerongelukkigst.

De ongelovigen werden in het eerst geslagen, maar het ongeluk, den Keizer overgekomen, die verdronk, veranderde de zaaken. In het Jaar 1190, werd Graaf FLORIS ziek, en overleed, wordende te Antiochie begraven, na eene Regeering van 33 Jaaren, volgens M. STOKE; doch volgens VELDENAAR, 27, en naar het bijschrift onder zijne beeltenis 25 Jaaren.

Zijne Gemalin was ADA, zuster van MILCOLOMBUS, Koning van Schotland, waar mede hij getrouwd was, in het Jaar 1162. Hij had bij haar verwekt vier zoonen en vier dogters: als DIRK DEN VII; WILLEM; FLORIS en ROBBERT; de naamen zijner vier dogteren, zijn BEATRIX, ELISABETH, ALYT en MAGRETA. DIRK volgde hem in ’t Graafschap; FLORIS Was Domproost van Utrecht; WILLEM Graaf van Oostervant, en na den dood van zijnen broeder, Graaf van Holland, enz. ROBBERT, Stadhouder van Kennemerland. De jongste der dochteren werd de Gemalin van den Graaf van Kleef.

MELIS STOKE schijnt slegts twee zoonen gekend te hebben; en onder het afbeeldzel leest men drie, met deeze woorden.

Floris de derde werd na den vader ghecoren,

Ada's Conijncx dochter van Schotlant was zijne vrouwe,

Van wien hem drie sonen worden gheboren
,

De eerste hiet Diderijck, de ander Willem (so ik schouwe )

De derde Floris, enz. enz.

Zie MEIJERUS, VOSSIUS, Oude Holl. Kron, M. STOKE, enz.

< >