eene Heerlijkheid, en, volgens VAN DER HOUVE, een der agt Dorpen van het Eiland Overflakkee, in het Zuidwesterdeel van Holland, digt aan de Noordzee, tegenover het Eiland Schouwen gelegen. Deze Heerlijkheid is, in het jaar 1275, door Graaf FLORIS DEN VIJFDEN, gegeeven of verkocht, aan Heere ALBERT VAN VOORN.
Vervolgens hebben, in den jaare 1413, op Allerheiligen avond, JAN VAN RENESSE VAN EVERINGE, Ridder, JAN, HENDRIK en KLAAS VAN RENESSE VAN DER BURG, broeders en Knaapen, door een openbaare Acte, bekend gemaakt, dat zij, aan den Prior en het Konvent der Reguliere Kanunniken van Rugen en hunne medestanders, verkocht hebben, de regte helft van een zesde deel Uitgorsse, geheeten Dirkslandt, geleegen in de Lande van Voorn, buitendijks, met Duivenwaert, Grijsoort, Breemscat, met al zijn toebehooren, zo als het toen geleegen was, of namaals leggen mogt, boven water en beneden. In het zelfde handschrift staat, dat JAN VAN BEIJEREN, met de Karthuisers van Zeelhem, bij Diest, die ook een deel in die Landerijen en Gorssen hadden met de bovengemelde Kanunniken, bij wisseling of verkoop eens geworden is, van al sulke halve sesdendeel, als si hadden zo ter Gorshure en Legschal van Dirkslandt, Grijsoort, Duvennaert en Breemscat. Bij Dirkslandt lag nog een Uitgors, Harkinge genaamd, welke de Karthuisers van Zeelhem, buiten Diest, en de bovengemelde koopers, in den jaare 1484, hebben gegeeven te bedijken. Ook was daaromtrent geleegen Nieuwe Harkinge, waarvan, ter behoorlijke plaatse, zal moeten gesprooken worden Dirkslandt werdt, in het jaar 1635, de eigendom van N. VAN BERLANDT, een vermogend Burger te Goes. Naderhand is het over gegaan in het geslacht van de Graaven VAN RUPELMONDE.
Aldaar was, vóór de Hervorming, eene Parochiekerk, in welke, aan het Altaar van St. Catharina en Barbera, eene Vikarij gesticht was, waar toe niemand mogt benoemd worden, dan die den stichter in den bloede bestond, en werklijk tot Priester gewijd was. Aan die Vikarij, waren, door den stichter, toegeweezen, twaalf Morgens lands; de bezitter daarvan genoot, bij afweezenheid, tien Rhijnsche guldens. De begeeving daar van stondt, eenen reeks van jaaren, aan de Graaven van Holland. Sedert de Hervorming is ’er de Kerk bediend door een Gereformeerd Predikant, die onder de Klassis van Hoorn en Putten behoort. Volgens de Quohieren der Verpondingen van 1732, beslaat Dirkslandt 2950 Gemeeten en 214 Roeden, met 225 huizen, 3 meestooven en één koornmoolen. Het Dorp van deezen naam vindt men ten Zuidoosten van den Polder, bijna een uur gaans van Sommelsdijk, en op gelijken afstand ten Westen van Melis-zand, en ten Zuiden van Harkinge of Herkinge; het is, met verscheide ruime straaten, zindelijk bebouwd.
Ook is ’er eene Haven, die, van 't Zuiden naar het Noorden, ter lengte van omtrent 1100 Roeden, door het Land, in ’t Haringvliet loopt. Behalven den Ambachtsheer, wordt Dirkslandt bestuurd door een Baljuw of Schout Crimineel en zeven Mannen, die eenige misdaaden beregten; de civile zaaken worden ’er beregt door den Schout en zeven Schepenen. De Polderzaaken worden beheerd door Dijkgraaf en drie gezwoorene. De ampten van Baljuw, Schout en Dijkgraaf worden door den zelfden persoon bekleed; hem is één Secretaris toegevoegd.
Zie VAN DER HOUVE, Handvest Chronijk, II. Deel. S. VAN LEEUWEN, Bat. ill. fol. 147. Oudheeden vae Zuidholland, p. 36. Staat der Nederlanden, VII. Deel, p. 137. enz.