Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 24-11-2022

HARKINGE

betekenis & definitie

HARKINGE, WELEER een Uitgors, in het Land van Voorn, bij Dirksland. De Karthuizers van Zeelhem, buiten Diest, en de Reguliere Kanunniken van Rugge, buiten den Briel, daar van eigenaars geworden zijnde, deeden, in den Jaare 1482, dezelve bedijken. De voorwaarden, op welke dit geschiedde, te breedvoerig om hier vermeld te worden, zijn te vinden in de Aantek. op de Oudh. van Zuidholland. Volgens zommigen zou in Harkinge, ten dienste der Ingezeetenen, eene Kapel gestigt zijn, aan ST.

CORNELIUS GEWIJD; welke Kapel, in den Jaare 1484, door den Utrechtschen Bisschop, DAVID VAN BOURGONDIE, TOT Eene Parochiekerk wierdt verheven. Een anderen plek gronds, zedert, Nieuw-Harkinge genaamd, zouden de zelfde Geestlijken, aan Heere JAKOB OOM, RIDDER, Heere van Wijngaarden, ter bedijkinge hebben opgedraagen.

< >