Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 15-03-2024

CONRADUS

betekenis & definitie

de twee-en-twintigste in den rang der Utrechtsche Bisschoppen, als opvolger van WILHELMUS, die gestorven was den 27sten April van het jaar 1075. Deze CONRADUS, geboren in Zwabenland, was eerst Kamerheer van den Aartsbisschop van Ments, en Voedsterheer van Keizer HENRICUS DEN VIJFDEN, toen hij tot Bisschop verkoozen werd.

Zo dra hij bezit van den Bisschoplijken stoel genomen had, sloeg hij de hand aan het werk, en voltooide het Kasteel van Ysselmonde, dat zijne voorzaaten, ter beteugelinge van de Hollanders, begonnen hadden; doende hetzelve met schietgaten en schanssen voorzien. Doch hoe sterk hij het ook deed maaken, belegerde, echter, de Graaf van Holland hetzelve, nam het in, en slechtte het.Aan hem werd, door den vader van zijnen Voedsterling, HENDRIK DEN VIERDEN, geschonken het Graafschap Stavoren, dat hij den Markgraave EGBERTUS ontnomen had, en daarenboven het Graafschap Oostergo en Westergo, zo als te zien is uit de brieven bij HEDA, in zijne Historie van het Utrechtsche Bisdom; bij wien men ook melding gemaakt vindt van eenig land, door den Bisschop aan de Kerk van Utrecht geschonken, dat hem in eigendom behoorde. Ook heeft hij, binnen de Stad Utrecht, digt aan de vesten, een nieuwe Kerk, ter eere van O. L. Vrouwe, van den grond af doen bouwen, naar de aftekening van één der kerken van Milaan, en aldaar aan de H. Maagd toegewijd; welke Kerk, door CONRADUS zelven, als hij het leger van gemelden Keizer in Italiën volgde, verbrand was.

De Schrijvers van dien tijd getuigen, dat hij dezelve rijkelijk begiftigd, en met een Kapittel voorzien heeft, waartoe de Keizer een gedeelte der onkosten geschoten had. Eindelijk is hij, in het jaar duizend negen-en-negentig, op den 14den April, zijnde Woensdag in de Paaschweek, als hij, na het leezen der Misse, in zijn Hof, in eenigheid bezig was met bidden, door een Fries, die op zijn leven liep, doorstoken; hebbende dus bijna vijf-en-twintig jaaren het bestuur in handen gehad. Hij is in de Kerk, door hem gesticht, begraaven. De moordenaar wist het, in ’t eerst, met de vlucht te ontkomen; maar naderhand gegreepen zijnde, is hij, op Keizerlijk bevel, gestraft.

Volgens BEKA, HEDA, BARLANDUS, en andere heeft deze Bisschop mede zijn best gedaan, om den jongen en verdreeven Graaf, DIRK DEN VIJFDEN, uit zijn Vaderland en Graafschap te houden. Toen hij door magt van wapenen, zig daarin trachtte te herstellen, is de Bisschop hem met geen minder magt tegengetrokken. Doch zijn leger werd, na een hardnekkig gevecht, op de vlugt gedreeven; kunnende de Bisschop zig naauwlijks al vlugtende binnen Ysselmonde bergen.

Over de oorzaak van zijnen dood wordt onderscheidenlijk geschreeven. Sommigen meenen dat hij door een van zijn eigen volk gedood is; anderen dat ’er meer persoonen aan handdaadig geweest zijn; wederom anderen leggen het op den vader van den Bouwmeester, die van den Bisschop heimelijk omgekocht zijnde, de gemelde Kerk op een modderige en driftige aarde gebouwd, en de pilaaren gevestigd had: waarover de vader een haat zou opgevat hebben. Veel waarschijnelijker is het, dat hij omgebragt is, ter wraake van den gemelden Markgraaf EGBERTUS, wiens goederen hem al voor de derde keer door den Keizer geschonken waren, en die, omtrent agt of negen jaaren te vooren, door den Overste des Keizers gedood was, en dat dus de bloedvrienden van EGBERTUS dezen moord zullen bestookt hebben.

Deze EGBERTUS was Markgraaf van Meissen en Thuringen, en een bloedverwant van den Keizer. Na dat RUDOLPHUS en HERMANUS, die, door de vijanden van HENDRIK DEN VIERDEN, tot Keizers opgeworpen waren, hunne eerzucht met hunnen dood geboet hadden, was ieder den lust vergaan, om dien hachelijken kans wederom te waagen, tot dat deze EGBERTUS, door den verleidenden glans van de Keizerlijke kroon bekoord, en door beloften aangezet, zijn geluk wilde beproeven.

Doch het ging hem niet beter, dan de twee voorigen. Na zekere belegering, door bosschen en omwegen, met weinig gezelschap, trekkende, en van het reizen vermoeid zijnde, ging hij slaapen op een molen. Na eenigen tijd aldaar gerust te hebben, zond hij den Molenaar naar een bijgelegen Dorp om drank; doch deze viel ongelukkiglijk in handen der vijanden, en beklapte zijnen gast, die daarop zeer onzacht in zijn verblijf gestoord, en naar de andere wereld gezonden werd. Dit ging, echter, niet toe zonder bloedstorting, en EGBERTUS, hoewel alleen zijnde, toonde dat hij een dapper man was, die het Keizerrijk waardig zou geweest zijn.

Wat zijne goederen aangaan, die aan den Bisschop geschonken zijn, en in Friesland gelegen waren, deze maakten maar een klein gedeelte van zijne bezittingen uit: want hij, een der rijkste Duitsche Vorsten zijnde, had ook groote goederen in Duitschland.



BUCHELIUS zegt ons, dat ’er anderen zijn, die willen dat CONRADUS door aanhangers van den Paus omgebragt zou zijn, om dat de Bisschop een al te groot voorstander van den Keizer was. In een Verdedigschrift voor HENDRIK DEN VIERDEN, te vinden bij FREHERUS, staat een aanmerkenswaardige plaats, dezen CONRADUS betreffende. Daar is (zegt die Schrijver) op den 20sten Januarij des jaars 1085, eene bijeenkomste gehouden in zekere plaats, genaamd Gerstungen. Toen heeft Conradus, Bisschop van de Utrechtsche Kerke, eerst van alle het woord gevoerd, zeggende, ziet wij zijn bijeen gekomen om door getuigenis der kerklijke regelen te bewijzen, dat onze Koning niet gedoemd of door den ban gebonden is; en indien hem dat bij het volk niet hebbe mogen baaten, de wettige beveelen des Heere, die den Koningen behoorlijke eer wil beweezen hebben, spreekt hem daarvan vrij: en zo dit nog niet mag baten, zo vergunt hem ten minste dat regt, het welk de geringste persoon, die in de kerk is, volgens de kerklijke regelen geoorlooft is te gebruiken.

Om deze redenen werd hij, door BERTHOLDUS VAN CONSTANTS, die een bitter vijand van den Keizer was, voor een Scheurmaker uitgemaakt. Deze schreef, op het jaar 1099; Conradus geen Bisschop, maar een Scheurmaker van Utrecht, is lelijk aan zijn eind gekomen, zijnde van iemand doodgestoken, die hem meende te beroeren.



MATTHEUS, in zijne Analecta, Tom. V. p. 520, tekent aan, dat CONRADUS begraaven geweest is voor de trappen van het Choor, maar dat het lijk eenige jaaren daarna daar binnen gebragt is; doch als, in het jaar 1580, te Utrecht op het plunderen der kerken toegelegd werd, zijn zijne beenderen uit het graf genomen, en nadat de beroerte daarna wat bedaard was, in 1592, wederom behoorelijk daar in gelegd, en ’er deze regels tot zijn lof bijgevoegd:

In het jaar 1580, in het begin van Maart, is het gebeente van Conradus, Bisschop van Utrecht, stigter van de kerk van O. L. Vrouwe, uit de loode kist, daarin die bijna vijf eeuwen ongestoort gelegen hadden, door de heillooze handen van eenige slegte menschen, die hunne baldaadige dolheid en razernij, niet alleen op de lichamen van levenden, maar ook van afgestorvenen oefenden, van allerwegen gegooit en gestrooit. Zo hebben dan de Deken en Kanunniken derzelver Kerke, om hunnen Patroon, aan wiens zij, en het geheele Kapittel, mitsgaders de gantsche Provintie, ten hoogsten verpligt waren, eenige dankbaarheid te bewijzen, dezelven wederom bij een verzameld; en na dat zij die tot nu toe met behoorlijke naarstigheid en godvrugtigheid in een houten kist bewaard hadden, zo hebben zij die, op den 28sten September 1502, wederom in de oude rustplaatze gelegd. Dit getuige ik, LAMBERTUS VAN DER BURCH, Deken derzelver kerk, en hebbe dit met eigen hand geschreeven.



Nog is door MATTHEUS bijgebragt een brief, uit het Cartularium, (dit zijn de brieven of papieren, waarin de landerijen der Kerken en Kloosteren, mitsgaders de koopingen en verkoopingen, de verruilingen, de vrijdommen en voorrechten, ontheffingen, enz. aangetekend staan), der Utrechtsche Kerke, in welke Keizer HENDRIK DE VIJFDE, CONRADUS voor zijnen Voedstervader erkent, en alle de giften, door zijnen vader aan hem gedaan, bevestigt. Een ander noemt dezen Bisschop een man van zeer groot aanzien en vermogen. Wat zijne kerklijke Ordonnantiën aangaat, dezelven vindt men in ’t Batavia Sacra.

< >