de tweede van dien naam, onder de Graaven VAN COLIGNI, Heer van Chatillon-sur-Loing, Admiraal van Frankrijk, was de zoon van CASPAR DEN EERSTEN VAN COLIGNI, en dus afkomstig uit het oud en edel geslacht van dien naam, dat men zegt van de oude Graaven van Bourgondiën, in de tiende eeuwe reeds bekend, aftestammen.
Onze COLIGNI, één der beste Veldheeren van zijnen tijd, was geboren uit LOUISA VAN MONTMORENCI, den 16 of 17den Februarij des jaars 1526, en werd in het leger opgevoed. Schoon zijne meeste daaden niet onmiddelijk tot onze Nederlanden behooren, kunnen wij hem, echter, om eene reden, die straks zal blijken, niet ongenoemd voorbijgaan.
Reeds vroeg gaf hij blijken van ongemeene dapperheid en verstand. Onder FRANÇOIS DEN EERSTEN, Koning van Frankrijk, bevond hij zig tegenwoordig (1542) bij het ontzet van Landreci, en, twee jaaren daarna, in den Slag bij Cerisoles. Onder Koning HENDRIK DEN TWEEDEN werd hij in rang bevorderd, door voorspraak van zijner moeders broeder, den Marschalk VAN MONTMORENCI. Eerst maakte de Koning hem Kolonel-Generaal over het Fransche Voetvolk, en Ridder van zijne Orde, en zond hem, met die waardigheid omhangen, (1550) naar Engeland, om den vrede te sluiten, waartoe de Engelschen, door de insluiting van de Stad Boulogne, genoodzaakt waren. Naderhand verzelde hij den Koning in den Duitschen oorlog. In vijftien honderd twee-en-vijftig maakte HENDRIK DE TWEEDE, na den dood van ANNIBALD, hem Admiraal van Frankrijk. In het volgende jaar had hij het bevel over de Voorhoede van het Leger, over ’t welk de Koning zelf in Vlaanderen gebood. Veel bragt hij toe (1554) tot de overwinning bij Renti.
In de Nederlanden werd (1556) de veldtogt geopend met een aanslag op Douai. De Admiraal COLIGNI zogt zig, bij verrassing, van die Stad meester te maaken; doch een oude vrouw, ’t gerucht van het oprechten en aanvoeren der stormladderen verneemende, ondekte den toeleg door schreeuwen; waardoor dezelve te leur ging. De Veldheer trok toen naar Lens, in Artois, dat veroverd en plat gebrand werd. In dat zelfde jaar was hij één der Gevolmagtigden, tot het sluiten van den vrede met den Keizer; doch hij moest denzelven, op uitdrukkelijk bevel van den Koning, in het volgende jaar, wederom vernietigen. Niet lang daarna werd hij, te St. Quintijn, waarin hij zig geworpen had, door de Spanjaarden gevangen, en, omtrent dien zelfden tijd, beschuldigd, de plaatsen in Picardiën, waarvan hij Gouverneur was, niet naar behooren voorzien te hebben. Hij bleef krijgsgevangen, tot op den vrede, en ging, na het leezen van veele boeken, over tot de gevoelens der Hugenooten.
Nogthans was hij geheel onschuldig aan de zamenzweering van AMBOISE. Toen dezelve begon uit te barsten, kwam hij, op ’s Konings bevel, ten hove, en sprak zeer rondborstig over de gemeene bezwaaren. Daarna leverde hij, in de vergadering der Staaten, te Fontainebleau, uit naame der Hugenooten, een Smeekschrift in, voor de vrijheid van den Godsdienst.
In het jaar vijftien honderd twee-en-zestig verkreeg hij het Edict van Januarius, en meende toen de regeeringsvorm grootlijks te veranderen, en aan de Standen meerder vrijheid te bezorgen. Doch aangezien de zaak, kort daarna, tot openbaare feitlijkheden uitborst, vatte hij mede de wapenen op, en bleef, tot aan zijnen ongelukkigen dood, een ijverig voorstander der Hugenooten.
In het zelfde jaar was hij tegenwoordig bij den Slag bij Dreux, alwaar zijne vijanden eenig voordeel op hem behaalden. Kort daarna bemagtigde hij, met hulp der Engelschen, bijna geheel Neder-Normandië. Omtrent dien tijd werd hij beschuldigd, als of hij den moord van den Hertog VAN GUIZE heimelijk bestookt had; doch, vier jaaren daarna (1516) zuiverde hij zig, bij het Hof, van dien blaam, door een plegtigen Eed, en werd door den Koning, in schijn, met die van den huize van VAN GUIZE verzoend. Den oorlog, in ’t volgende jaare, hervat wordende, werd de Admiraal, voerende het bevel over het leger der Hugenooten, geslagen, en geraakte zelf in levensgevaar.
In het jaar vijftien honderd agt-en-zestig toonde hij openlijk, dat hij niet alleenlijk den Hugenooten in Frankryk toegedaan was, maar ook dat hij de zaak der Nederlanderen ter harte nam; naardien hij bezorgde, dat een Edelman uit Normandië, COQUEVILLE genaamd, met zeven of agt honderd man, ten dienste van ORANJE, een inval in Artois onderneemen zou, doch welke aanslag, gelijk bekend is, te niete liep. Niet alleenlijk smartte hem dit, maar hij geraakte zelfs in groot gevaar, van met den Prins VAN CONDÉ, door ’s Konings Troupen, bij Noijers overvallen te worden, en vond zig gedwongen, de vlucht naar Rochelle te neemen.
Hierop ontstond een nieuwe oorlog, die even ongelukkig voor hem uitviel. Hij werd (1560), als Bevelhebber der Hugenooten, bij Jarnak geslagen: waarom hij het beleg voor Poitiers moest opbreeken; en, daarenboven, in dat zelfde jaar, hij Moncontour, nogmaals overwonnen. Het Parlement ontnam hem zijne waardigheid als Admiraal; zijn beeldenis werd aan den galg gehangen, en hij vogelvrij verklaard. Doch, hoe zeer ook hem het ongeluk op de hielen volgde, verliet hij, echter, zijn Aanhang niet, en ondersteunde de Nederlanderen met zijnen wijzen raad. Aan zijn doorzicht in de zaaken van dien tijd werd toegeschreeven, dat ORANJE, zijn geluk en de bevrijding der verdrukte Nederlanderen bedoelende, te raade werd, het geluk der wapenen ter zee te beproeven, en aan eenige gevluchte Edelen, Kooplieden en anderen, lastbrieven te geeven, om met schepen, door sommigen, voor eigen rekening, in zee gebragt, op vrijbuit te vaaren; ’t welk, gelijk men weet, het middel geweest is, waardoor de grondslag tot herstelling der Nederlandsche Vrijheid gelegd is.
Na ’t sluiten van den vrede, in 1570, hield hij zig een tijd lang op, in zijn eigen huis te Chantilli, zonder aan het Hof te komen. Eindelijk werd hij door veele vleierijen, door het huwelijk tusschen den Prins van Navarre en ’s Konings zuster, en door den geveinsden oorlog met Spanje uit zijne wijkplaats gelokt, en kwam (1571) bij denKoning te Blois, van wien hij de allertederste gunstbewijzingemgenoot. Hij werd in alle eerampten hersteld, zijne geledene schade hem vergoed, en hij zelf dikwijls van den Koning zelven volkomen gerust gesteld. Eenige maanden daarna weder naar huis gekeerd zijnde, onderhield de Koning eene vertrouwelijke briefwisseling met hem, en riep hem, na verloop van vijf weeken, weder tot zig, betoonende hem toen meer gunst dan voorheen.
Eindelijk werd hij (1572) onder schijn van ’t Navarrisch bijleger, en om te raadslagen nopens den Spaanschen oorlog, naar Parijs gelokt; om welk aanzoek van de hand te wijzen, hij, ongelukkiglijk, alle de vermaaningen zijner goede vrienden in den wind. Eenige dagen na ‘t bijleger uit de Louwre naar huis keerende, word hij door een heimelijken schoot gekwetst; waarover de Koning zijn hoogste ongenoegen liet blijken, den Admiraal in persoon bezocht, en naar den daader zeer naauwkeurig deed onderzoeken, ten minsten beloofde, het te zullen doen.
Niettegenstaande dit alles, zag men den gruwelijken Parijschen Moord, met dezen vermaarden man zijnen aanvang nemen. De Hertog VAN GUISE viel in zijn huis, een Duitsch Soldaat, nevens anderen, drong in het vertrek van den Admiraal, en doodde hem, die, in het begin van dat bedrijf, ter bedde uitsprong en den dood kloekmoedig afwachtte, met verscheidene wonden. Zijn ontzield lichaam werd der woede van het gemeene volk ten prooi gegeeven, en, na drie dagen lang, op de schandelijkste wijze, mishandeld te zijn, te Montfaucon aan den galg gehangen. Ziin neef, de Graaf VAN MONTMORENCI, liet hem heimelijk afneemen, en te Chantillij begraaven.
Geenen ondienst, vertrouwe ik, den leezer te zullen doen met een naauwkeurig berigt, wegens dit treurig en schandelijk voorval, hoewel tot onze Vaderlandsche Geschiedenissen niet onmiddelijk behoorende. Deskundigen weeten, welk een nadeelige invloed de Parijsche Moord op de zaaken der Nederlanderen in dien tijd had, en het gantsche plan omverre wierp.
Zie hier dan een verhaal daarvan, volgens de meest waarschijnlijke berigten.
Om de Hugenooten, die men in Frankrijk voorgenomen had te verdelgen, te beter in slaap te wiegen, werd een huwelijk gesloten tusschen HENRIK, Koning van Navarre en MARGRIET, zuster des Konings van Frankrijk; ’t welk, tot groot genoegen zo van de eene als andere partij, voltrokken werd; laatende de Marschalk BIRON zig gebruiken, om tusschen beiden te loopen. Dit verricht zijnde, kwam de oude Koningin van Navarre, met haaren zoon, den Admiraal, en andere Heeren, die haar aankleefden, te Parijs. Slechts ruim een maand was die Vorstin aldaar geweest, of zij kwam te sterven, zijnde, naar alle waarschijnelijkheid, door middel van een vergiftigden handschoen, omgebragt: schoon men, na dat zij geopend was, haaren dood aan een ongemak in de zijde toeschreef.
De bruiloft van het jonge paar moest, echter, voortgang hebben, en werd met de grootste staatlijkheid gehouden. De voornaamste Hugenooten waren doof voor alle de vermaaningen hunner vrienden; waarvan de Roomschen een goed gebruik maakten, met te beraadslagen, op wat wijze zij dezelven zouden doen omkomen. Het besluit werd genomen, om met den Admiraal een begin te maaken: zo als geschiedde. Want COLIGNI, des Vrijdags uit den Raad komende, werd, bezig zijnde met een geschrift, dat hem ter hand gesteld was, te leezen, uit een venster, tegen over de plaats alwaar hij zig bevond, geschoten, zonder dat het oogmerk daar mede bereikt werd; hij werd alleenlijk in den arm gekwest, en de schoot nam ook een vinger van zijne rechterhand mede. Na dat hij deze wonden ontvangen had, wees hij met de slinkerhand de plaats, vanwaar de schoot gekomen was, en deed zig, door zijne bedienden, naar zijne wooning brengen. Sommigen begaven zig ter plaatse, vanwaar geschooten was, doch vonden den daader niet, maar wel het pistool.
Geduurende dit voorval, bevond zig de Koning, met den Hertog VAN GUISE, en den Heer VAN TILLIGNI, Schoonzoon van den Admiraal, in de kaatsbaan. De Vorst, het gerucht hoorende, wierp het raket uit de hand, en ging met een vertoornd gelaat vandaar: ’t zij dan dat hij veinsde, of dat hij wezenlijk bedroefd was, dat de Admiraal niet dood was. Grooter en oprechter was de ontsteltenis van NAVARRE en CONDÉ, die bij den Koning aanhielden, om zig naar elders te mogen begeeven, dewijl zij aldaar zig niet veilig rekenden.
De Koning stelde hen, met schoone woorden, te vreden, verzoekende dat zij zouden blijven, al ware het maar om ooggetuigen te zijn van de straffe, die hij over zo eene schelmsche daad zou laaten oefenen. De oude Koningin CATHARINA voegde daarbij het haare, zeggende, dat haar zoon den naam van Koning niet verdiende, zo hij een dergelijke euveldaad niet ten strengsten deed straffen. Deze woorden stelden NAVARRE en CONDÉ gerust; te meer, toen de Koning in persoon den Admiraal ging bezoeken, en hem allervriendelijkst bejegende, met uitdrukkingen van woorden, waardoor hij te kennen gaf, den daader te zullen straffen, als of het feit aan zijn eigen persoon begaan ware.
Daags daaraan deed COLIGNI aan den Koning en den Hertog VAN ANJOU verzoeken, om eenige benden van 's Konings huis, tot zijne bewaaring, omtrent zijne wooning te mogen hebben, en door ’t aanzien van zodanige wacht de moetwilligen in toom te houden. Dit werd hem ligtlijk toegestaan: want het diende meer om te verhoeden, dat hij en de zijnen niet ontvluchtten, dan wel om hen te beveiligen. Om hierin te beter te slaagen, deed de verraderlijke Koning, die door zijne moeder daartoe werd aangestookt, alle de Gereformeerde Edelen verhuizen, en zig omtrent den Admiraal nederzetten, als vindende zig daardoor in staat, hun gemaklijker te doen optekenen, en met éénen slag te verdelgen. Ook belastte hij aan den Kolonel van de wacht, dat hij niet een eenigen Roomschgezinde daaromtrent zou doen naderen; en die de stoutheid daartoe mogt hebben, dat hij dien zou doen omkomen.
Al deze toestel, welke vertooning van gunst zij ook mogt maaken, gaf, echter, aan veelen geen klein achterdenken: waarom NAVARRE en CONDÉ, de Admiraal TILLIGNIJ en anderen te zamen overleiden, wat in die omstandigheid te doen stond. Sommigen waren van oordeel, men moest ergens elders zien heen te trekken; niet bevroedende, dat hun zulks belet zou worden. Anderen, en daar onder de Admiraal, waren van oordeel, dat men op ’s Konings woord vertrouwen moest, om geene nieuwe verbittering te maaken. Ook oordeelden de Geneesmeesters, dat de Admiraal niet wel vervoerd kon worden. Aan den Koning, met de zijnen in den Tichelhof wandelende, terwijl hij bezig was met zig over den aanslag te beraaden, werd dit, door eenen BAIJANCOUR, bekend gemaakt, waarop men het besluit nam om voort te vaaren, en den ramp, dien de Admiraal ontkomen was, op alle de Hugenooten te doen nederdaalen.
In de vergadering, waarin dit besluit genomen werd, waren tegenwoordig de Koning, zijne Moeder, ANJOU, NEVERS, de Bastaart VAN ANGOULEME, BERAGUE, TAVAGNI en RADESI, die elkander, in den beginne, niet wel, verstaan konden, op wat wijze men met den Koning van Navarre en den Prins VAN CONDÉ zou handelen; of men ze onder den hoop mengen, of hun spaaren zou. De achtbaarheid van NAVARRE, het bloedverwantschap des Konings en het onlangs voltrokken huwelijk spaarden hem. Over CONDÉ viel meer te zeggen, uit oorzaake van den haat, waarin zijns vaders naam was; doch zijne doorluchtige geboorte, het bloed, waaruit hij gesprooten was, de voorspraak van NEVERS, die zijn vrouws zusters getrouwd had, en zig in het toekomende borge voor hem stelde, waren oorzaak, dat hij mede gespaard werd.
Dit dan alzo beslooten zijnde, reeden ANJOU en ANGOULEME, in hunne karossen, door de Stad, een gerucht uitstrooijende, dat de Koning MONTMORENCIJ, met de uitgelezenste Ruiterij, binnen Parijs ontboden had. Ook werd ’er, ten zelfden tijde, een persoon gevat, waarop men zeide vermoeden te hebben, dat hij schuldig was aan het feit, aan COLIGNI gepleegd. Hij bleek uit het geslacht van die VAN GUIZE te zijn; waarom deze bij den Koning kwam, verzoekende het Hof te mogen verlaaten, alzo hij, volgens zijn zeggen, aldaar met den nek werd aangezien. Waarop de Koning, om zijne veinserij te volmaaken, een koel antwoord gaf, waarschuwende tevens NAVARRE, zig voor die VAN GUIZE te hoeden, en hun geen voet te geeven om hunne geweldenarijen te pleegen, alzo zij het ontruste graauw op de hand hadden: waarom het raadzaam zou zijn, eenige van zijne vertrouwdste Edellieden bij zig aan het Hof te ontbieden, om daardoor te zekerder te zijn; welke waarschouwing NAVARRE ook nakwam.
Te midden van al die veinserij, konden, echter; de snedigsten ligtlijk zien, waar het heen wilde, zo uit het drentelen van het krijgsvolk omtrent de Louvre, als uit het gemor des volks, en ook uit het brengen van geweer op het Hof. COLIGNI en TILLIGNI verwachtten, echter, alles goeds van de trouwe des Konings.
De nacht naderde eindelijk, niet duisterder door zig zelven, dan door het gruwelstuk, dat men voorgenomen had ten uitvoer te brengen; een daad, die een onuitwischbaaren vlek in de Geschiedenissen van dat Rijk gemaakt heeft. GUIZE, wien het uitvoeren daarvan bevolen was, eenige Hoplieden, van de vijf benden Zwitzers, als ook eenige Fransche Kolonellen, bij zig ontbooden hebbende, gaf hij hun des Konings wil te verstaan, en tevens eene leuze van de aanstaande wraak en buit. Hierop werden de Zwitsers en eenige Fransche Regimenten bij de Louvre ontboden, met bevel om niemand van het volk van NAVARRE of CONDÉ doortelaaten. Aan de Schutters, die hier en daar in de buurhuizen, omtrent de woning van den Admiraal, de wacht hielden, werd dezelfde last gegeeven.
De Hoplieden en Bevelhebbers van de Burgerije moesten hun volk mede in ‘t geweer brengen, en ten bestemden tijde, ter middernacht, op het Stadhuis verschijnen,daar hun de gantsche zaak ontdekt werd; naamlijk, hoe men gezind was, dezen hatelijken hoop der Hugenooten, als met éénen slag, ten onder te brengen. Allen toonden zig gewillig, en bestonden, zo stil als mogelijk was, alle straaten en driesprongen te bezetten. Tot een teken, om elkander te kennen, hadden zij een wit kruis aan den hoed, en een witten snoer aan den arm; de leuze van den aanval was het kleppen van de klok van ’t paleis.
Inmiddels deeden GUIZE en ANGOULÊME alles wat ze konden, om de zaaken voort te zetten. Doch de Koning, als het op ‘t nijpen kwam, begon van schrik te aarselen, doch werd, door zijnen moeder, ANJOU, NEVERS, GUIZE en anderen, die te middernacht bij hem in de kamer kwamen, weder gestijft. Thans volgde zijn laatste bevel, om met de zaaken voort te vaaren. Men gaf dus last tot het teken, het geen op één uur vóór den dag bestemd was, te vervroegen, en de naaste klok van St. Germain de l’Auxerrois te luiden. Op eenig ontstaan gerucht, begaven sommigen van de Onroomschen zig ten bedde uit, zagen een eindelooze menigte van toortsen langs de straat, en bestonden, verwonderd, naar het Hof te loopen, en te vraagen, wat dit alles beduidde?
Dewijl ieder daarop afgericht was, werd hun tot antwoord gegeeven, dat men speelswijze een spiegelgevecht wilde vertoonen. Doch als zij verder wilden, werd een gedeelte van hun, door de wachten, vast gehouden en schendig mishandeld. Zij maakten een begin met een Gasconjer; een ander werd gekwetst. Thans begonden de krijgsknechten den rol van moordenaars te speelen, met op de overige aantevallen. De bloeddorstige Koningin, hiervan verwittigd, gaat bij den Koning, maakt hem wijs, hoe dat schuim van volk, zo als zij de Hugenooten noemde, niet langer waren tegen te houden: des men, om de wanorde te mijden, moest voortvaaren; waarop de Koningin hem verder dwong, order te geeven om de klok te trekken, vóór den dageraad van Zondag, zijnde den 24sten Augustus,en den Feestdag van ST. BARTHOLOMEUS.
Hierop trokken GUIZE, ANGOULEME en AUMALE terstond naar ’t huis van den Admiraal. Deze, het gerucht hoorende, bevroedde wel dat die VAN GUIZE in de weer waren; hebbende zij de Burgerij, zo als men hem zeide, op de been gebragt: doch hij was nog in den waan, dat zij hun hoofd zouden stooten, zo ras zij des Konings lijfwacht vernamen. Maar helaas! hij maakte eene gantsch verkeerde rekening. Want het was juist de Overste van het zelfde volk, die de poort van het voorhof, in ’s Konings name, eischten geopend te hebben. Dit gedaan zijnde, werd de Portier op het oogenblik doorstoken, en een Zwitzer doodgeschoten, terwijl de anderen zig naar binnen begaven, sluitende de deur achter zig toe, en die bezettende met kisten en kassen.
De Admiraal, uit dit gerucht van schieten, ligt bevroedende wat ’er gaande was, begaf zig in allerijl ten bedde uit, schoot een nachttabberd aan, en ging dus tegen een muur leunen, om zijn gebed te doen, waarin zijn Predikant MARLIN hem behulpzaam was. Intusschen hadden die van buiten de deur open gelopen, en kwamen vast met alle magt de trappen op. Vijf Kolonellen traden welgewapend vooruit, zijnde verzeld van ACHILLES PETTRUCI VAN SIENA. COLIGNI, dit hoorende, en zijn gebed geëindigd zijnde, keerde zig terstond tot de zijnen, met deze woorden:
lk zie nu klaar, wat men voorheeft. Den dood heb ik nooit ontzien, maar van over lang nagejaagd: dus ben ik wel getroost. Gelukkig ben ik, die in Gode sterf, en door zijne genade hoop op het eeuwige leeven heb. Menschenhulp ben ik thans niet benodigd. Daarom, mijne vrienden, op dat gij geen deel hebt aan mijn ongeval, en ik t'avond of morgen van uwe wezen of weduwen niet vervloekt worde, als de oorzaak van mijn bederf, bergt gijlieden uw leven. De bijstand van God is mij genoeg; en op deszelfs bijstand verlaat ik mij, mijne ziel aan hem bevoelende. Daarop begaven zij zig over de daken, om een goed heenkomen te zoeken.
De kamer open gelopen zijnde, kwam een Duitscher, genaamd BESME, tot hem, en vraagde: Zijt gij COLIGNI? waarop hij stoutmoedig antwoordde: ja ik ben de man; maar gij jongeling, (vervolgde hij) ontzie mijne grijze hairen. Hoe gij 't ook maakt, gij zult mijn tijd niet verkorten. Onder het uitspreeken van deze woorden, wrong BESME hem het rapier in de borst, en voorts zijnen steek herhaalende, gaf hij hem daarenboven een dwarsslag over ’t aangezicht. De andere, daarbij komende, gaven hem steek bij steek, tot dat hij ter aarde zeeg. Volgens het getuigenis van hun, die dit werk bijgewoond hebben, waren zijne moorders meer ontsteld dan hij.
De Hertog VAN GUIZE, doodvijand van COLIGNI, met de andere Grooten, waren op de plaats, en wachtten naar den uitslag. De eerstgemelde riep den Duitscher toe, of het al verricht was? die daarop ja ten antwoord gaf. ANGOULEME hem hierop toeroepende, het niet te kunnen gelooven, voor dat hij het zag, en dat men dus het lichaam naar beneden zou werpen, worpen de moorders het lichaam, schoon het nog niet geheel dood was, ten venster uit. Vermits het aangezicht zo bebloed was, dat men het naauwlijks kennen kon, veegde ANGOULEME met zijnen zakdoek hetzelve af, en ziende dat het waarlijk COLIGNI was, schopte hij het lijk met den voet. Toen op straat loopende, riep hij met luider stemme; Wel begonnen, Spitsbroeders! al voort! al voort: de Koning heeft het bevoolen. De klok van ’t Paleis werd inmiddels geklept, ’t welk, volgens sommigen, door de Koningin CATHARINA in persoon verricht werd, op dat ’er tog geen tijd verlooren zoude gaan; liggende de Koning inmiddels in zijn bed te weenen. Terstond daarna volgde een ijsselijk gedruis en geroep van wapen! wapen!
Het volk, reeds onzinnig, begaf zig naar de woning van den Admiraal, en pleegde allerleijen moedwil met het ontzielde lichaam. Ten laatsten sleepten zij het in een stal, hakten het hoofd ’er af, dat naar Rome gezonden werd; wordende het onthoofde lijk, met de grootste verachting, langs de straaten gesleept, daarna in de Seine geworpen, ’er weder uitgehaald, te Montfaucon aan den galg gehangen, met ijzerene ketenen aan de beenen vast gemaakt, en met vuur van onderen gebraden en verzengd, op dat tog alle de elementen tot de schenddaad zouden medewerken. Zijn neef, gelijk boven gezegd is, deed, sedert, het gehavende lijk van de galg afneemen en in stilte begraaven.
Nog was de wraak en dolheid hiermede niet verzadigd: want, eenige dagen daarna, beging men de zotheid, om het doodvonnis over den Admiraal uittespreeken, en in een beeld van stro ten uitvoer te brengen; ’t welk de Koning en de Koningin gewillig, doch NAVARRE gedwongen, aanzagen. Geene mindere barbaarsheid werd ’er, intusschen, aan zijne huisgenooten gepleegd; allen, die men in handen kreeg, werden jammerlijk vermoord, en hunne goederen geroofd; die over de daken hadden meenen te ontvluchten, vielen in handen van de dienaars van ANJOU, welke niet beter handelden.
De Graaf DE ROCHEFOUCAULT, die bij den Koning wel gezien was, en hem nog laat in den nacht vergezelschapt had, werd mede, in dien zelfden nacht, door de moorders aangerand, en wel op deze wijze.
Zeker Hofjonker, aan zijne deur kloppende, gaf voor, hem iets van wegen den Koning te zeggen te hebben: des hij verzocht dat men hem open deed. ROCHEFOUCAULT, denkende dat de Koning ’er bij tegenwoordig was, deed terstond de deur openen. De vermomde; persoonen ziende, meende hij dat de Koning, gelijk wel meer gebeurd was, hem voor zijne spotternijen een weinig wilde doen geesselen, en bad daarom, dat zij hem genadig wilden handelen. In plaatse van kortswijl te vertoonen, begonnen zij met ’er haast zijn huis te plonderen. Eén uit den hoop tastte hem wreedlijk aan, en vermoordde hem. Op dusdanige wijze werden meer andere aangevallen. Het moorden der Hugenooten ging zo sterk, dat de doode lichaamen, met volle karren, naar de rivier gevoerd, of op de straaten opeen gestapeld werden. Zelfs bedreef men ontelbaare moorden in het Hof, en in ’t gezicht des Konings. Ook die geenen, welke tot hem kwamen, om hem te beschermen, werden in zijn bijzijn omgebragt. De ouden van dagen vonden geene verschooning om hunne grijsheid, noch de jeugd om haare onnozelheid; de doorluchtige persoonen zo min om hunne achtbaarheid, als de vrouwen om haare weereloosheid.
Bijna twee duizend menschen werden op dien eersten dag vermoord. Tegen den avond deed de Koning, bij het geschal der trompetten, bevelen, dat niemant, op levensstraf, zig op straat zou vertoonen, dan alleen zijne Lijf- en Ruiterwacht; doch dit was te vergeefsch: het toomlooze graauw, aan het hollen gebragt, wist van geen bedaaren; deszelfs woede kostte aan meer dan tien duizend menschen het leven.
De Koning, zijnen moed bijna gekoeld hebbende, begon zijne misdaad te zien: weshalven hij, om den haat der Vorsten, en van het gantsche menschdom, te ontwijken, ondernam, al de schuld op den hals der GUIZES te schuiven: aan veele oorden deed hij schrijven, hoe dezen, om zig op den Admiraal te wreeken, buiten zijn wil en weeten, de gemeente op de been geholpen hadden, en dat deze razernij, ten top geraakt zijnde, niet zo spoedig, als hij wel gewild had, was te stillen geweest.
Maar zo haast men hem onder het oog bragt, wat aan die VAN GUIZE uit dit schrijven te wachten stond, indien die van MONTMORENCIJ wraak daarover begeerden; en ook, dat hij, tot nadeel van zijn gezach, zijne onmagt daarmede te kennen gaf, veranderde die onstandvastige Vorst van toon, en wendde het over een anderen boeg; geevende te kennen, dat hij zekeren aanslag, door den Admiraal tegen zijn persoon gebrouwen, ontdekt had en den verrader in zijn opzet was te voren gekomen: waarom hij liet weeten, al het voorgevallene in die dagen, zo met het straffen van Coligni, als anderzins, met zijn wil en weet en geschied was.
Te Parijs werd dit langs de straaten uitgeroepen, met bijvoeginge, dat men zig van verder moorden en plonderen onthouden zou. Dit stilde wel te Parijs het onweder, maar niet in de andere Steden, tot welke hetzelve was overgeslagen, ten nadeele van duizenden van zielen. NAVARRE en CONDÉ hadden, inmiddels, veel van den Koning te lijden, die hun den dood dreigde, zo zij niet van Godsdienst veranderden, hoewel hij niets dan in schijn op hen verwon.
In het jaar 1547 was COLIGNI getrouwd met CHARLOTTA LAVAL, bij welke hij drie zoonen teelde, die alle drie jong gestorven zijn. Eéne zijner dochteren, LOUISE DE COLIGNI, waarvan in het volgende Art. zal gesproken worden, was eerst de vrouw van LODEWIJK VAN TILLIGNIJ, en naderhand van WILLEM DEN EERSTEN, Prinse van Oranje.
Zie THUANUS, Histoire. du BOUCUET, Histoire de Coligni, enz.