Algemeen word dezelve omschreeven, als eene zeer vreeslijke overstrooming; welke, ook in deze en andere landen, veele boomen en bosschen, langs de zeekusten, heeft nedergeveld. Men vindt Schrijvers, die van twee onderscheidene, bijna even zwaare watervloeden, gewag maaken: de eerste omtrent 350, en de tweede bijna 140 jaaren vóór CHRISTUS geboorte.
Anderen houden deze voor een en denzelfden, meenende dat de misgreep, door een van deze begaan, alleenlijk in de tijdrekening schuilt, zo als wij mede gelooven. Om dat de vloed voorviel in den tijd, toen de Cimberen meest berucht waren, heeft men daaraan den naam van de Ombersche Vloed gegeeven. SCHOTANUS, geen van de minste Schrijvers, zegt: Dat 'er een vervaarlijke storm, en zeer schrikkelijke Watervloed (Cluverius, die onder al zijne nuttige beschrijvingen en verhaalen veel misslagen begaan heeft, rekent 350 jaaren voor CHRISTUS) langs alle de zeekusten van Duitschland zou ontstaan zijn: de oudste daar men buiten de algemeene Zondvloed in de Historiën van leest; dat die waarschijnlijk alle de tegenwoordige Eilanden en de Friesche kust van het vaste land heeft afgescheurt, en veele binnelandsche Meiren van de monden der Rivieren gemaakt heeft, die te vooren met of door enge gaten in zee vielen. Het bedijken was toen nog onbekend, en het opwerpen van Terpen of Heuveltjes van aarde, van weinig belang, om de kracht des waters te sluiten en zig te redden; waaruit hij vervolgens het besluit maakt, dat de Cimberen en Teutonen, zo wel uit de Batavische als bijgelegene Friesche zeekusten, genoodzaakt waren, volgens hunne gewoonte, met zak en pak te verhuizen, en, op de wijze der Tartaaren, een ander verblijf te zoeken; trekkende door Germanie, Gallië en Italië, tot dat zij, eindelijk, gelijk hiervoor verhaald is, door C. MARIUS verslagen zijn geworden.
De Romeinsche Historieschrijver LUCIUS FLORUS stelt dezen watervloed voorgevallen te zijn 147 jaaren vóór onze tijdrekening; anderen, na hem, bepaalen denzelven 120 jaaren vóór dat tijdperk. Uit het geen wij, met zekerheid, van de eerste bevolking dezer Landen, door de Catten, naderhand Batavieren genaamd, weeten, zou men kunnen vaststellen, dat dezelve, tusschen de 120 en 140 jaaren, vóór de gewoonte jaartelliug der Christenen, gebeurd moest zijn. Het algemeene gevoelen is, dat deze geduchte watervloed, door een schrikbaarenden stormwind uit den noordwesten, veroorzaakt is, en dat door dien storm een ontelbaare menigte boomen zijn nedergeveld, waarvan ’er nog veelen in de Veengronden gevonden worden. Of met dezen storm en watervloed de Veengronden veroorzaakt zijn, is een twiststuk onder de Geleerden, dat met het Historiekundige geene gemeenschap heeft, en daarom door ons met stilzwijgen voorbijgegaan wordt. Wat de Boomstorting in de Nederlanden betreft, men zie wat reeds op ‘t Art. BOOMEN daarvan gezegd is.
Zie OUDENHOVEN, Cimbersche Oudheden. GUBERLET en anderen, van de Watervloeden.