Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

BOETZELAAR

betekenis & definitie

een aloud adelijk, voortreffelijk en zeer aanzienlijk geslacht in Holland, oorspronkelijk uit het Vorstendom Cleve, daar het Stamhuis en de Heerlijkheid der Heeren VAN DEN BOETZELAAR nog heden in wezen is.

Drie dingen maaken dit geslacht bijzonder roemruchtig:

1). De nazaaten van hetzelve zijn meer dan zeven honderd jaaren onder de eerste Edelen van Cleve vermaard geweest, en hebben dien alouden luister, gestadig, door de aanzienlijkste Regeeringsampten, met nieuwen glans vermeerderd, en van eeuw tot eeuw tot op deezen dag behouden.
2). De Edelen van deezen huize zijn, door hunne oorlogsdaaden onder de Graaven van Holland, Hertogen van Bourgondie en Cleve, in alle oude Geschiedenissen dezer landen beroemd. PONTANUS telt RUTGER VAN DEN BOETZELAAR, die in den jaare 1379 leefde (de vierde in het Register), onder de beroemde krijgshelden, die onder den Graave van Blois dienden. Zijn kleinzoon RUTGER DE VIERDE werd, door PHILIPS, Hertog van Bourgondie, om zijne dappere daaden, in den jaare 1452, tot Ridder geslagen. Deze was de eerste, die zig in Holland vestte, en uit hem zijn alle de tegenwoordige Heeren VAN DEN BOETZELAAR, in Holland, in een rechte linie afgestamd. Dezelfde Edelen hebben, als uit een aangebooren aart, in alle tijden, voornaamlijk in de eerste poogingen van deze Republiek, getoond, te weezen zeer uitmuntende voorstanders van ’s Lands wetten en vrijheid, met opzetting van goed en bloed; zie op WESSEL DEN VIJFDEN, en zijne Zoonen FLORIS en RUTGER; ook DIEDERIK DEN VIERDEN, nakomeling van ZWEER VAN DEN BOETZELAAR, in ’t Register.
3). De telgen van den ouden doorluchtigen stam, in vervolg van tijd in Gelderland, Holland, Utrecht en veele andere nabuurige Provintien verspreid, hebben, in alle deze Landen, dezelfde riddermaatige ampten, bezendingen en hoogde waardigheden bekleed.

Om eenige weinige bewijzen daarvan bij te brengen, en met den ouden stam te beginnen, dient het volgende: PALAVICINUS VAN DEN BOETZELAAR, in een oud perkement handschrift vermeld als Vrijheer, trouwde AGNES, uit den edelen huize van SOLMS; hij is in den jaare 930 gestorven, en in de Abdij van Walbag begraven. Zijn Zoon OTTO, in ’t zelfde handschrift genoemd, de vierde van dien naam, stierf voor zijnen Vader, in den jaare 921, en legt ter zelfder plaatse begraven. Zijne Gemalin was AGNES DE VALDES. RUTGER VAN BOETZELAAR, nazaat van OTTO, staat in eene giftbrief van DIEDERIK, Graave van Cleve, aan den Bisschop van Kamerijk, van den jaare 1276, onder agt-en-zestig voornaame Edelen, als getuige in den zevenden rang, met deeze woorden: In praesentisa Theodorici, Praepositi de Santen, consanguinei sui (Comitis) Henrici de Leck, Godefridi de Gehmen, Ludolfi de Holten, Everardi de Horst, Benardi de Strunckede, Rutgeri de Boetzelaar; en aan ’t einde der agt-en-zestig Edelen staat Ridders en Hovelingen van den Graave.

Niet minder was het aanzien van dit aloud geslacht in de volgende eeuwen. ADOLPH DE GROOTE, Graaf, en namaals Hertog van Cleve, de vermaardste der Souvereinen van deezen naam, koos, in zeker vredesverdrag, RUTGER VAN DEN BOETZELAAR tot zijnen vriend of goeman, om de zaak wegens de wederzijdsche krijgsgevangenen, tusschen hem en zijnen broeder DIDERIK, Graave van der Mark, te beslissen: Tot onzen hebben wij Adolph, Greve van Cleve, gezet tot onzen vriend Rutger van den Boytzelaar, enz. Dit verdrag is van den jaare 1397.

Dezelfde RUTGER, of zijn Zoon, heeft, als Raad en Minister, het huwelijksverdrag tusschen HENDRIK, Hertog van Brunswijk, en HELENA, Dochter van denzelfden Hertog van Cleve, getekend en gezegeld. Eu wij Adolph, Hertog van Cleve, en Greve van der Marck, hebben bevolen en gebeden die E. Heeren Wessel, Proost tot Wisschel,Elbert van Alpen, Heere tot Hempel, onzen Drost in onzen lande van Cleve, Rutger van den Boetzelaar, Diederik von Cöllen, Henrik van Wittenhorstonze lieve raden en getrouwen, dat zij ook heure zegels tot ooirkond en getuige met ons aan dezen onzen brief hangen willen enz. Dit huwelijksverbond is van den jaare 1434, Saturdag na St. Elisabethsdag.

WESSEL, JOHAN OTTO en LODEWIJK VAN DEN BOETZELAAR staan onder de eersten der zeven-en-zestig Ridderen en Edelen van den lande, die, in den jaare 1418, zig, bij een geschrift, aan den gemelden Hertog ADOLF, op zijn verzoek, verbonden, na zijnen dood zijnen oudsten Zoon, of bij deszelfs aflijvigheid, zijne oudste Dochter, voor eenigen Landsheer of Landsvrouw te zullen erkennen. Ende want die hooggeboren Vorst Heer Adolf, Hertog van Cleve en Graave van der Mark, onze lieve genadige Heer aan ons Diederik van Mamenten, Lodewijk van der Ympel, Arend van Hessen, Gerach van Vosheim, Peter van Culemborg, Wessel van den Boetzelaar, Johan Otto van den Boetzelaar, Lodewijk van den Boetzelaar, gebroeders, Johan van Ossenbroek, enz. (hier achter volgen de naamen van twee-en-zestig andere Edelen), ons deze voorsz. zaak gezonnen ont begeret hevet enz. Dit verbondschrift is gedagtekend, St. Pauls Bekeering, 1418. Van de linie van BOETZELAAR in Gelderland, in de laatstvoorgaande eeuwe uitgestorven, hebben verscheidenen; wegens die Provintie, in de hooge Collegiën van deeze Republiek zitting gehad.

N. VAN DEN BOETZELAAR was, in den jaare 1617, wegens de Ridderschap van die Provintie, gedeputeerd ter vergaderinge van de Staaten Generaal; een van zijne Zoonen was, in ’t jaar 1650, Kapitein van Gennip. De Stad Nijmegen, in pandschap hebbende ’t landschap Maas en Waal, verpandde het wederom aan deezen Heer VAN DEN BOETZELAAR, Heer van Leuwen, wiens Zoon, in den jaare 1672, geweest is Amptman van Maas en Waal, Kolonel van een Regiment, in de Geschiedenissen van dien tijd bekend, door de groote sommen, die de Franschen binnen Nijmegen hem deeden opbrengen.

Uit deze zelfde linie is mede geweest RUTGER VAN DEN BOETZELAAR, Heer tot Toutenburg, Batingen, Ettingen, Gedeputeerde uit de Ridderschap des Landschaps Drenth, op den 19den December 1643, door de Staaten Generaal der Vereenigde Nederlanden aangesteld tot Landdrost van Koeverden en ’t landschap Drenth.

De Heeren, die in de Provintie van Utrecht gebloeid hebben, zijn te zien onder BOETZELAAR LANGERAK. Een andere linie, in de Provintie van Luxemburg, is, met den naam van Marquisen van Assignij, door huwelijk van N. VAN DEN BOETZELAAR met N., laatste Erfdochter van den Marquis VAN ASSIGNIJ, nog heden in wezen.

Betreffende hunne verbintenissen met andere huizen; de Heeren VAN DEN BOETZELAAR zijn, van de vrouwlijke zijde, gesprooten uit de edelste geslachten van Solms, Brederode, Arkel, Amstel, Polanen, Bentheim, Clermont d’Amboise, Limburg, Bijlant en een groot getal andere aloude graaflijke en vrijheerlijke huizen, te zien uit het volgende register.

I. Otto Siphor van den Boetzelaar, Heer van den Boetzelaar, gesprooten uit Otto den Vierden, hierboven gemeld, trouwde, in 1102, Johanna, dochter van N., Graave van Rees, en gewan met haar Johan Siphor, die volgt; en Joachim, Ao. 1132, Kannunik te Triest.

II. Johan Siphor, trouwde, in den jaare 1130, Athanasia, Dochter van N., Vrijheer van Wiesch, en van N., Dochter van N., Graave van Sein, en had bij haar Rutger den Eersten, Heer van den Boetzelaar, die volgt.

III. Rutger de Eerste, trouwde, in den jaare 1159, Mabelia, Dochter van N., Vrijheer van Valkenburg, en van N., Dochter van N., Graave van Witgenstein, en had eenen Zoon, Johan, die volgt.

IV. Johan, Ridder, trouwde, in 1180, Johanna, dochter van N. van Schaapdreis, Vrijheer van Diele, en van N., dochter van N., Graave van Manderscheit, en had bij haar Wessel den Eersten, die volgt.

V. Wessel de Eerste, trouwde, in 1220, Johanna, dochter van N. van Reifferecht en van N., dochter van N., Graave van Loon, en had met haar eenen zoon Johan, die volgt; en eene dochter Anna, in den jaare 1242 Kanonesse van St. Maria te Keulen.

VI. Johan, trouwde, in 1240, Alida, dochter van N., Graave van Gennip, wiens moeder een dochter was van den Graave van Solms, en had met haar Rutger den Tweeden, die volgt; en François, in den jaare 1254 Kanunnik van St. Gerion te Keulen.

VII. Rutger de Tweede, had, met Mabelia, dochter van N., Graave van Limburg, Johan, die volgt.

VIII. Johan, trouwde, in 1277, Johanna, dochter van N., Vrijheer van Aspremont en van N. van Elten, en had met haar Rutger den Derden, die volgt.

IX. Rutger de Derde, Groot-Kamerheer van Willem, Graave van Holland, verkoozen Roomsch Keizer en Koning van Duitschland, trouwde, 1302, met Maria, Dochter van N., Vrijheer van Baar en Lathem, en van N. van Wiesch, en had met haar Wessel den Tweeden, die volgt.

X. Wessel de Tweede, trouwde, 1329, Josina van Apelthern, en had met haar Rutger den Vierden, die volgt; en eene dochter N., getrouwd met N., Heer van Alphen.

XI. Rutger de Fierde, trouwde met Elisabeth, dochter van N., Vrijheer van Bijlant, en had met haar Wessel den Derden, die volgt.

XII. Wessel de Derde, Ridder, had met Lutgarde, dochter van N., Vrijheer van Rechteren, en van N., dochter van N., Heer van Gaasbeek, eenen zoon Rutger den Vijfden, die volgt.

XIII. Rutger de Vijfde, Heer van den Boetzelaar, Avesat en Hiren, trouwde, 1401, Elburg, erfdochter van Jan, Vrijheer van Langerak, en van Alferade van Polanen, Vrouw van de helfte der heerlijkheid van Asperen, behoorende de andere helft aan haare zuster Belior van Polanen, getrouwd met Arend Piek, Edelman uit Gelderland, die met Rutger, Heere van den Boetzelaar, verschil kreeg over de Heerlijkheid Asperen. Rutger werd deswegen, in den jaare 1460, door Willem van Buren, Geldersch Edelman, nabestaande van Arend Piek, op zijn Kasteel te Asperen doodgeschooten. Willem werd, nevens eenige zijner medepligtigen, gevangen en in 's Gravenhage onthoofd. Deeze Rutger de Vijfde was de eerste van dit geslacht, die zig in Holland vestigde; hij had met Elburg, dochter van den Vrijheer van Langerak en Asperen, drie zoonen en eene dochter: Wessel de Vierde, die volgt; Gijsbert, Monnik in de Abdije van Egmond; Zweder, die de linie der Heeren van den Boetzelaar tot Boetzelaar in ’t Hertogdom Cleve heeft voortgeplant, volgt terstond; Cunigunda, getrouwd met Henrik Valkenier. Wij zullen de linie van Zweder, als zijnde voor eenigen tijd uitgestorven, laaten voorgaan, en alsdan de nakomelingen van Wessel melden, die nu nog in wezen zijn.

BOETZELAAR tot BOETZELAAR.

XIV. Zweder of Zweer, (Ahasverus) derde zoon van Rutger den Vijfden en van Elburg van Langerak, bleef Heer van het oude Stamhuis en Heerlijkheid Boetzelaar; hij en zijne nakomelingen, genaamd Heeren van den Boetzelaar tot Boetzelaar, voerden het wapen van Boetzelaar enkeld, ten ouderscheid van zijnen oudsten broeder Wessel van den Boetzelaar, Heer van Langerak en Asperen, voerende het wapen van Boetzelaar, gebroken met Langerak, gelijk deszelfs nakomelingen heden nog doen. Hij had, met N. van Schuilenburg, Vrijvrouw van Meulen, eene dochter N., getrouwd met N. Van Wisch, Heer van Driesvoort, en Diederik den Eersten, die volgt.

XV. Diederik de Eerste, Heer van den Boetzelaar, Schuilenburg en Meulen, had bij zijne eerste huisvrouwe N. van Goest, Diederik den Tweeden, die volgt; N. getrouwd met N., Heer van Ruitenburg; en bij zijne tweede, N. van Harf, Cornelia, getrouwd met Arnold van Zuilen van Nievelt, Heer van Hoevelaken; Jan, die met Johanna van Rossum eene dochter had, Theodora genaamd, en getrouwd met Willem de Ketelaar.

XVI. Diederik de Tweede, Heer van den Boetzelaar en Aldegoor, Drost van het Vorstendom Cleve, had bij N. van Wilich van Grondstein twee zoonen en vier dochters: Elisabeth, getrouwd met Diederik Knipping van Hakfoort; Geertrui, ongehuwd; Diederik de Derde, die volgt; Alferade, getrouwd eerst met Paulus van Assendelft, Heer van Assendelft en Besoijen, daarna met Arnold van Alsewem, Heer van Ruweel; Zweder de Tweede, Heer van Aldegoor, getrouwd met Margaretha van Aijlant, van wiens nakomelingen, of ’er eenige geweest en nog zijn, ons geen bericht is toegekomen; Hadewich, ongehuwd.

XVII. Diederik de Derde, Heer van den Boetzelaar, Erfschenker van het Vorstendom Cleve, trouwde Geertruid van de Pol, erfdochter van de Heerlijkheid Leuwen, en had met haar drie zoonen en twee dochters: N. ongehuwd; Gijsbert, die volgt; Geertrui; Diederik den Vierden, die ook volgt; en Ermgard.

XVIII. Gijsbert, Heer van Leuwen, begaf zig met ’er woon naar Gelderland, en had, bij Agneta van Alsewem van Ruweel, drie zoonen en eene dochter. Van zijne nazaaten, geweezene Heeren van Leuven, Pandheeren en Amptmannen van Maas en Waal, is boven in dit Artikel iets gemeld; de lijst van derzelver naamen en agtervolginge is ons niet ter hand gekomen.

XVIII. Diederik de Vierde, Heer van en tot den Boetzelaar, Heer van Rotwijl, Erfschenker en Drost des Vorstendoms Cleve en Graafschaps Mark, tekende, in den jaare 1646, de verbintenis der Stenden van die Provintie: tot handhaving hunner voorrechten, bij AITZEMA, Zaaken van Staat, III. Deel, bl. 143. te zien; en was de tweede der vier Edelen, tot dien einde door de gemelde Stenden gemagtigd. Hij trouwde N., erfdochter van N., Heer van Rotwijl, en had bij haar eene dochter, getrouwd met N., Vrijheer van Wilich, op voorwaarde dat deeze Heer den naam van Boetzelaar zou aanneemen, en het wapen van Boetzelaar plaatzen op de rechterhand van Wilich. Van de nakomelingen van dezen Heer, van Wilich Boetzelaar, is ’t laatste manlijk oir, voor weinige jaaren, ongehuwd gestorven; een zuster van denzelfden is getrouwd met N., Graave van Lottum.

BOETZELAAR LANGERAK ASPEREN.

XIV. Wessel van den Boetzelaar de Vierde, Heer van Langerak en Asperen, oudste zoon van Rutger den Vijfden, en van Elburg, erfdochter van Langerak en van Asperen, brak zijn stamwapen van Boezelaar met Langerak, en is den 31 den Julij 1492 gestorven; hij had, bij Judith van Mol van Leedbergen, Vrouwe van Duren en Katulle, vier zoonen en eene Dochter: Rutger den Zesden, die volgt; N., Ridder van de Duitsche Order; Johan, Ridder, Edelman van Margaretha, Aartshertogin van Oostenrijk, Gouvernante der Nederlanden; Otto, Abt der Abdije van Bern bij Heusden, in den jaare 1556 in hoogen ouderdom overleeden; en Elburg, getrouwd met Amelis van Amstel van Meinden, Heer van Kroonenburg.

XV. Rutger de Zesde, Heer van Langerak en Asperen, trouwde, in 1528, Berta, dochter van Otto van Arkel, Vrijheer van Heukelom, gesprooten uit den voortreffelijken huize van Arkel, vermaagschapt aan de Hertogen van Gulik en Gelder, de Graaven van Kuik, Swanenburg van der Lippe, Bentheim, Baar, Egmond, enz. den 14den September 1545 overleden, Berta stierf den 15den October 1558; zij hadden zamen vijf zoonen en vijf dochters:

1. Wessel den Vijfden, die volgt;
2. Walburg, getrouwd, eerst met Roeland, Heer van Bailleulmont in Waalsch Vlaanderen, daarna met Adriaan van Noijelles, Heer van Rossignol, Gouverneur van Arras; Walburg van den Boetzelaar was moeder van Adriaan van Noijelles, Baron van Rossignol, in den jaare 1621 eersten Graaf van Merles, getrouwd met Maria, dochter van Philips van Lier, Ridder, Heer van Immerseel, Poppenroi, Wommelgem, Ittighem, Burggraaf van Aalst, en van Maria van Dalen, Vrouwe van Wilderen, Grootmoeder van François Floris van Noijelles, Graave van Merles, en Overgrootmoeder van Eugenius van Noijelles, Graave van Merles, Marquis van Lisbourg, vader van verscheidene zoonen en dochteren;
3. Gerard, Priester;
4. François, Minderbroeder Monnik;
5. N., Ridder van de Kommanderie van St. Catharina te Utrecht, en Kommandeur (Abbas Commendatarius) te Katwijk in Holland;
6. Elburg, Abdis van Rijnsburg in Holland, naar het leven geschilderd in een der kunstige glazen, in de Kerk te Gouda, door haar vereerd, verbeeldende de Koningin van Scheba, voor den throon van SALOMON; bij haar ziet men deeze volgende wapenschilden:

Van Vaders zijde Van Moeders zijde:

Boetzelaar Arkel

Langerak Broekhuizen

Mol van Leedbergen Cuilenburg

Piek Haaften

Rechteren Linden

Herlar Brederode

Polanen Bentheim

Apelthern Varik

7. Walravina;
8. lnna, in den jaare 1558 gestorven, getrouwd met Jan van Zoudenbalg, Ridder, Heer van Urck en Emmeloort,

9. Jan, Ridder, die, bij zijne eerste huisvrouw, Dodo van Holdinga, eenen zoon had, George genaamd, welke bij N. Spiering eene dochter verwekte, genaamd Anna; en bij zijne tweede, Sophia van Palaas, insgelijks eenen zoon, Rutger, die kinderloos stierf;

10. Anna, ongehuwd.

XVI. Wessel de Vijfde, Heer van Langerak en Asperen, oudste zoon van Rutger den Vijfden en van Berta van Arkel, was, nevens zijne zoonen Floris en Rutger, van het getal der Edelen, die, in den jaare 1566, het berucht Verzoekschrift aan Margaretha van Parma, Gouvernante der Nederlanden, overleverden, waarom bij uit den lande vluchten, en alle zijne goederen verlaaten moest; hij is, in den jaare 1575, te Rossum in Bommelerwaard gestorven, en te Apelthern begraven. Hij was getrouwd met Fransina, dochter van Lodewijk, Heer van Karnes of Karnisse en Barendrecht, in Zuidholland, derden zoon van François Praat van Moerkerken, Baron van Merwede, Bailjuw van Schoonhoven. Fransina’s moeder was Catharina, dochter van N. van Egmond, Graave van Buuren. (Zie ’t Art. PRAAT). Zij hadden zamen vijf zoonen en twee dochters:

1. Floris; hij moest, nevens zijnen vader, om gemelde reden, het land ruimen, en werd daarenboven, om zijnen ijver voor de Hervormde Religie, bij een vonnis van den 17den Augustus 1568, op bevel van den Hertog van ALBA, te 's Hertogenbosch uitgesproken, uit alle de landen van den Koning van Spanje gebannen, en zijne goederen verbeurd verklaard. In ’t vonnis werd hem ten laste gelegd, dat hij het Verbond der Edelen had onderschreven; het bekende Smeekschrift aan de Hertoginne VAN PARMA had helpen overleveren; dat hij zig, nevens JAN VAN RENESSE, Heer van Wilp, wegens de verbondene Edelen van Holland, in de vergadering van St. Truien had laaten vinden, daar men besloot, de Zogenaamde Sektarissen en Consistorianen in bescherming te neemen, en ten dien einde eenige duizend Hoogduitsche krijgslieden in waardgeld te houden; dat hij, in zijne Heerlijkheid Langerak, de verbode Sekten ingevoerd, de oude Roomsche religie uitgeroeid, en verscheidene Predikanten had doen inkomen; zo dat ’er, in geen halfjaar, Misse, of andere gewoone godsdienst was gedaan; dat hij, nevens zijne broeders, te Asperen in de Parochiekerk, en bij de Kruisbroeders, het beeldbreeken bijgewoond en toegestemd, en zelf de boeken van die Kerk had helpen scheuren.

Hij stierf vóór zijn vader buiten ’s lands, nalatende, bij Odilio van Flodorp, Vrouwe van Odekerken, uit ’t Vorstendom Cleve, drie zoonen: Jan Willem en Diederik Wessel, beide kinderloos overleden, en Floris Harthart, getrouwd met Anna, dochter van N. van Bijlant, Heer van Rheidt. Floris Harthart, of van eenige nakomelingen overig zijn, is ons geen bescheid ter hand gekomen.

2. Philips, vóór zijn vader ongehuwd te Brussel gestorven.
3. Rutger de Zevende, die volgt;
4. Catharina, getrouwd, eerst met Jacob van Vlaanderen, Heer van Praat, zoon van Lodewijk van Vlaanderen, Ridder van het Guldenvlies, in den jaare 1544 Gouverneur van Holland; daarna met François van Haaften.
5. Daniel, bij laatsten wille van zijne nicht Margaretha (getrouwd met Gerard van Arkel, Heer van Heukelom), dochter van Daniel van Praat, zijn moeders oudsten broeder, en van N. van Goedelin, begiftigd met de vrije Heerlijkheden van Moerkerken, Merwede, enz. is, in den jaare 1591, om gemelde reden, buiten 's lands en ongehuwd gestorven.
6. Otto, getrouwd met Catharina Geiffels, had twee zoonen en eene dochter; van derzelver naamen en nakomelingen vindt men geen bericht.
7. Lodewijk, die bij N. van Kamphuizen, een oud adelijk geslacht in het Vorstendom Cleve, gehad heeft drie zoonen: Jan, Diederik en Wessel. Of deeze hun geslacht voortgeplant hebben, daar van vindt men geene aantekening.
8. Wessel, in den jaare 1567 te Oostelweel, bij Antwerpen, in den veldslag der zogenaamde Geuzen gebleven.
9. Agnes, getrouwd met Jacob van der Meer, Gouverneur van Oostende, in 1604, in ’t beleg van die Stad, doodgeschoten.

XVII. Rutger de Zevende, van den Boetzelaar, Heer van Asperen, Nieuwpoort, Merwede, Karnis, enz. derde zoon van Wessel den Vijfden en van Fransina van Praat van Moerkerken; trouwde met Agnes van Bailleul, gesprooten uit Jan Bailleul, (in ’t Schotsch Baliol) in den jaare 1291 Koning van Schotland, vader van Eduard Bailleul, in 1333 Koning van ’t zelfde Rijk, vader van Lodewijk Bailleul, vader van George, vader van Robert, vader van deeze Agnes, getrouwd met Rutger van den Boetzelaar, in den jaare 1604 overleden; Agnes stierf 1612.

Zij hadden zaamen drie zoonen: Rutger Wessel, die volgt; Werner Adolf; en Gideon, stichter van de linie van BOETZELAAR LANGERAK, in de Provintie van Utrecht, nu in Holland, volgt hier na; en drie dochters; Hester, eerst getrouwd met Jacob van Haveskerkens, uit Vlaanderen, daarna met Jan van Kathulle, mede uit Vlaanderen; Margaretha Elburg, getrouwd, eerst met Karel Seridos, uit den lande van Perigort, daarna met Diederik Turquet, Heer van Mayerne, Ridder-Baronet, Baron van Aubonne, Lijfarts van Henrik den Vierden, Koning van Frankrijk, daarna Raad en eerste Lijfarts van Jacob den Eersten en Karel den Eersten, Koningen van Groot-Britannie. Margaretha Elburg van den Boetzelaar overleden zijnde, hertrouwde Diederik Turquet met lsabella, dochter van den Heer Joachimi, Ambassadeur van de Vereenigde Nederlanden bij den Koning van Groot-Britannie, en is te Londen, 1655, in den ouderdom van drie-en-tagtig jaaren gestorven. Hij was een zoon van Lodewijk Turquet, Schrijver van de groote Chronijk van Spanje, en van een boek, genaamd du Gouvernement Aristocratique, opgedraagen aan de Staaten Generaal der Vereenigde Nederlanden. Zie ’t Art. TURQUET.

XVIII. Rutger Wessel, geboren in 1566, zoon van Rutger den Zevenden en van Agnes Bailleul, was Heer van Asperen en Merwede, welke laatste Heerlijkheid hij voor agt en-dertig duizend guldens aan de Stad Dordrecht verkocht; hij trouwde, 1598, Amelia, dochter van den beroemden Heer Philips van Marnix, Heer van St. Aldegonde. Amelia stierf in 1604; waarna de Heer van den Boetzelaar zig verbond, 1605, met Anna, dochter van N. van Hornes, Vrijheer van Boxtel, doch in dat zelfde jaar, vóór het voltrekken van ’t huwelijk, gestorven. Hij trouwde vervolgens Maria van Suilen, weduwe van Jan van Achtenbroek.

Rutger Wessel was een Heer van groote geleerdheid, dapperheid, wijsheid en ervarenheid in zaaken van staat en van oorlog; hij diende, nog zeer jong zijnde, onder MAURITS, Prins van Oranje, met grooten roem; daarna werd hij beschreven in de Orde van de Ridderschap van Holland, en presideerde wegens dezelve ter vergadering van de Gecommitteerde Raaden. Zijne hoedanigheden zijn aftenemen uit een gedicht van den Ridder CORNELLIS HOOFT, Drost van Muiden, daar die vermaarde dichter zig zelven uitput, om den lof van deezen Heer op toonen, zo ongemeen, als zijne verdiensten zijn, in top te vijzelen. In ‘t hoofd van dit gedicht, gemaakt in den jaare 1615, even na dat de Heer van de Boetzelaar te Muiden op de verpachting geweest was, groet hij hem met deeze regels:

O edel hooft-tak van uw overouden stam!

………………..Kan drokheid u toelaten

Te denken, hoe gij lest waart heffen voor de Staten

De zenuw zonder wie nooit oorlog lang bestond.

En in het midden prijst hij hem dus:

Gij onder MAURITS zijt geweest ter hoge schole;

Die schildert met den zwaarde en met de spiesse schrijft,

En spreekt met grof geschut, hoe Mars zijn handel drijft:

Want over-oudren deugt, die ’t land plagt te genieten

En eigen moed u 't hart niet ongeprikkelt lieten.

Hij roemt daarna zijn groot beleid in staatszaaken, zijne wakkerheid, wijsheid, geleerdheid, aanminnige en deftige zeden, en vergelijkt hem bij AGRIPPA en MECENAS. Deeze Heer van den Boetzelaar was een groot minnaar der Fransche en Duitsche dichtkunst. Hoe zeer hij in de eerste uitmunte, is aftenemen uit de volgende verzen van denzelfden Heer HOOFT, in het meergemelde gedicht, daar bij de Seine dus spreekende tot de Louvre invoert:

„Ik vind wel groot bescheid

Om u geluk te bien, o hof der Christenheid

Met d’eere die ’t u is, dat ook van vreemde tongen

Uw tale word gebouwt en heerlijk opgezongen;

Dan dit verdriet mij, dat Ronsard, Bartas, Marot

En konden kronen niet met zulk een lof dit slot,

Als een BARON van naam, die onder d’eerstelingen

In HOLLAND word geteld, doet met zijn heerlijk zingen.

Want immer word een taal in hoger eer geplant

Dan als haar, buiten 's lands, verheft een groot verstant.

Onder de werken van deezen Heer is een overzetting in verzen van ’t beroemd Fransch dichtwerk, genaamd Eerste Week der Scheppinge, door den Heer BARTAS. Den lof van dit rijmwerk, in den jaare 1623 in ’t licht gekomen, heeft de Ridder CONSTANTIJN HUIGENS, in dit geestig tienregelig versje, opgezongen:

Brand u het hart als nog in wetensgierigheid,

Hollander, grage geest, naar ouderdoms bescheid;

Spoelt gij uw lusten nog in 't grondzop aller jaren

In de oude jonge week, die 't al in haar zag baren,

Al uit haar baren ziet: loop nu niet gretig meer

Bezoeken op zijn erf den Franschen Leli-heer;

Loop niet zoo gretig nu, tijd, middel, moeiten wagen,

Om aller dingen jeugd den vremden af te vragen;

Neem BOETZELAAR te hulp; hij weet een nader pad,

En toont u t’ASPEREN des werrelds Bakermat.

Keizer MATTHIAS heeft deezen RUTGER WESSEL, en zijne twee broeders, Werner Adolf en Gideon, Ambassadeur in Frankrijk, met alle hunne nakomelingen, zoonen en dochters, ten eeuwigen dage, bij opene brieven van den 14den October 1612, gemaakt tot vrije Baronnen van ’t Roomsche Rijk, en van alle zijne Koningrijken en Erflanden. De redenen, in de gemelde opene brieven vervat, zijn waardig hier kortlijk gemeld te worden, verstrekkende een roemruchtig bewijs tot bevestiging van hetgeen boven van dit geslacht gezegd is:

Edocti itaque, RUTGERE WENCESLAE, iis te majoribus ortum esse, qui celebrem a multis jam annis in ducatu Clivensi inter EQUESTRIS ordinis viros locum obtinuerint & egregiam cum in toga tum in armis erga Principes suos Sacrumque Romanum imperium fidem & observantiam probarint unde nomen sibi deeusque singulare peperint, & pracipuis provintia illius dignitatibus ornati, primariis diversorum Comitum familiis per matrimonia jungi meruerunt &c. Proinde ex certa nostra scientia animoque bene deliberato, sano accedente consilio & de Caesarea potestatis nostrae plenitudine te pradictum RUTGERUM WENCESLAUM a BOETZELAAR, fratresque tuos Germanos WERNERUM ADOLFHUM & GIDEONEM, tuosque & illorum Collaterales liberos hoeredes & successores, legitimo matrimonio natos & nascituros utriusque sexus & ex iis in infinitum descendentes & descensuros, nostros & Sacri Romani imperii regnorumque ac ditionum nostrarum haereditariarum, liberos barones fecimus, creavimus &c.

Dat is: Verstaan hebbende, dat gij, RUTGER WESSEL, zyt gesprooten uit zodanige voorouderen, van veele jaaren herwaard onder de Ridderschap in ’t Hertogdom Cleve vermaard, in ’t politike zo wel als in den oorlog, door uitstekende getrouwheid en aankleevendheid omtrent hunne Vorsten en het heilig Roomsche Rijk uitmuntend, waardoor zij een zonderlinge vermaardheid en luister verkreegen, en met de hoogste waardigheden derzelve Provintie versiert, verdiend hebben, met verscheide zeer aanzienlijke Graaflijke geslachten door ’t huwelijk vereenigd te worden enz. Zo is ’t dat wij uit onze zekere wetenschap, met rijp overleg, welbedacht en raad, uit onze Keizerlijke volle macht u RUTGER WESSEL VAN DEN BOETZELAAR en uwe uwe volle broeders WERNER ADOLF en GIDEON, uwe en hunne zijdelingen, wettige erven, alreeds gebooren, of nog zullende gebooren worden, van beide sexen, mitsgaders alle hunne nakomelingen, ten eeuwigen dage, gemaakt en verklaard hebben onze en des Roomschen Rijks en onzer Koningrijken en Erflanden vrije Baronnen, enz.

Rutger Wessel, Baron van den Boetzelaar, is in den jaare 1632, in den ouderdom van zes en zestig jaaren, gestorven; hij had bij zijne eerste vrouw twee zoonen en eene dochter; Rutger, vóór zijn vader gestorven, een jong edelman van groote verwachtinge, heeft te Leiden, in den jaare 1618, in folio doen drukken, een Latijnsche Oratie, betijteld de Bono Concordia. De vermaarde PETRUS BERTIUS heeft zijne geleerde Voorreede voor ’t boek van BOËTIUS, de Consolatione Philosophiae, aan dezen Heer Rutger opgedragen, daar hij zijne wederzijdsche grootvaders, vader en oom (de oom was Gideon, Ambassadeur in Frankrijk, hierna vermeld), noemt viri omni saeculorum memoria dignissimi, dat is: mannen aller eeuwen gedachtenis waardig; Philip Jacob, die volgt; Louisa.

XIX. Philip Jacob, Baron van den Boetzelaar, Heer van Asperen (de Heerlijkheid Langerak was, door Rutger den Zevenden, op zijnen derden zoon Gideon, en zijne nakomelingen, overgedragen; zie beneden Gideon), trouwde, eerst, 1631, Anna, dochter van N., Vrijheer van der Noot, Heer van Hogewoude en Aartswoude, en daarna N. van der Noot, volle nicht van zijn eerste echtgenoote; hij had bij de eerste vijf zoonen en twee dochters: Philip, gebooren in 1632; Anna Florentina, in 1633; Philip Jacob, die volgt; Karel, volgt ook; Rutger, geboren in 1636; Amelia Louisa, in 1636; en Willem Maximiliaan, in 1639.

XX. Philip Jacob, Baron van den Boetzelaar, Heer van Asperen, Hoog en Aartswoude, President van de Orde van de Ridderschap van Holland, en wegens dezelve presideerende ter vergadering van de Heeren Gecommitteerde Raaden, geboren den 5den Augustus 1634, gestorven den 24den Maart 1688, trouwde, 1656, met Cornelia van der Mijlen, erfdochter van Raaphorst, gestorven den 24den Junij 1703; hij had éénen zoon en zeven dochters: Philip Jacob, Heer van Raaphorst, getrouwd met Jacoba Margaretha van Hardenbroek, beide, in 1686, kinderloos gestorven; Agatha Petronella, in 1721 ongehuwd overleden; Anna Adriana, jong gestorven; Anna Magdalena, Vrouw van Asperen en Raaphorst, getrouwd met Lamoraal, Vrijheer van der Noot, in 1714 gestorven, nalatende eene dochter; Anna Charlotta, Adriana Charlotta en Anna Florentina, alle drie jong gestorven.

XX. Karel, Baron van den Boetzelaar, Heer van Nieuwveen, derde zoon van Philip Jacob van den Boetzelaar, en van Anna van der Noot, geboren den 30sten Augustus 1635, trouwde, eerst met Anna van Mus, Vrouw van Waalsdorp; daarna met Anna Ferens, en is in Januarij 1708 gestorven, nalaatende, bij zijne eerste vrouw, eenen zoon, Philip Jacob, die volgt; en twee dochters: Cornelia, ongehuwd gestorven, en Elisabeth Philippina, getrouwd met N., Graaf van Stirum, wiens eenige dochter getrouwd is met N., Prins van Hessel Kassel. Met zijn tweede vrouw had hij Jacob Godefroi, die volgt; Anna, getrouwd met N. van Stukken, voormaals Envoije van den Koning van Denemarken bij deeze Republiek; en Lodewijk, Lieutenant-Colonel en Ritmeester van de Gardes, Hoogheemraad van Schieland, in den jaare 1725 getrouwd met Agatha Slicher.

XXI. Philip Jacob, Baron van den Boetzelaar, Heer van Waalsdorp, had bij Paulina Ibeman, eenen zoon, Philip Jacob genaamd, die volgt.

XXII. Philip Jacob, Baron van den Boetzelaar, Heer van Asperen, zoon van Philip Jacob en Paulina Ibeman, geboren den 23sten Maart 1690, is getrouwd met Constantia Maria, dochter van Benjamin Durrij, Heer van Haaften.

XXl. Jacob Godefroi, Baron van den Boetzelaar, Heer van Nieuwveen, zoon van Karel, Baron van den Boetzelaar, en van Anna Forens, beschreeven in de Orde der Ridderschap van Holland en Westfriesland, President van dezelve, voormaals gedeputeerde ter Admiraliteit te Amsteldam, namaals te Rotterdam, presideerende ter vergadering van de Ed. Mog. Heeren Gecommitteerde Raaden van Holland, Hoogheemraad van Rhijnland, Bailjuw van 's Gravenhage, Bewindhebber van de O. I. Compagnie, enz. enz. heeft, bij Magdalena Elisabeth, Dochter van Nicolaas de Jong, Heere van Ellemeet, Schipluiden en Hodenpijl, Ontfanger-Generaal der Vereenigde Nederlanden, drie zoonen en vier dochters: 1. Jacob, 2. Karel, 3. Nicolaas, 4. Charlotta, 5. Anna, 6. Maria, 7. Elisabeth.

BOETZELAAR LANGERAK.

XVIII. Gideon, Baron van den Boetzelaar, Heer van Langerak, Gouverneur van Loevestein en Woudrichem, derde zoon van Rutger den Zevenden van den Boetzelaar, en van Agnes, uit den koninglijken huize van Bailleul; door overdragt van zijnen vader, op den 15den October 1596, verlijd met de Heerlijkheid Langerak; dichter van de linie van Boetzelaar Langerak, heden in wezen.

Hij werd, door Keizer MATTHIAS, gelijk gezegd is, gemaakt vrij Baron van het Roomsche Rijk en alle des Keizers erflanden; in den jaare 1614 werd hij benoemd tot Ordinaris Ambassadeur van deezen Staat bij den Koning van Frankrijk. Hij was een Heer van buitengemeene oprechtheid, ijver en wakkerheie omtrent den dienst en ’t welzijn van deeze Republiek; hij is in den jaare 1634 gestorven, en heeft, bij zijne eerste Gemalin, Johanna, dochter van N., Baron van Pallant, Heer van Zeehlem, gehad:

1. Rutger Wessel, den 24sten Maart 1640, beschreeven wegens de Ridderschap in de Staaten van Utrecht, die bij N. van Pallant een kind had, dat jong gestorven is;
2. Maurits, ongehuwd gestorven.

Deeze Gideon hertrouwde, na den dood van Johanna van Pallant, met N. van Clermont d’Amboise, zuster van den Marquis van Gallerande, gedeputeerde Generaal der Gereformeerden van Frankrijk, en had, bij deeze tweede Gemalin, Frederik Henrik, die volgt, en twee dochters, beiden ongehuwd gestorven. De gemelde N. van Clermont d'Amboise is, na den dood van Gideon, hertrouwd met N., Hertog van la Force.

XIX. Frederik Henrik, Baron van den Boetzelaar, Heer van Langerak, in den jaare 1674, wegens de Ridderschap van Utrecht, beschreeven in de Staaten van die Provintie, Brigadier van de Ruiterije ten dienste dezer landen, in 1674, in den slag van Senef, gebleeven, had, bij Juliana Ferens, een zoon, Frederik Gideon, die volgt, eene dochter, Albertina Louise.

XX. Frederik Gideon, Baron van den Boetzelaar, Heer van Langerak, had, bij Anna Maria Huninga van Oostwald, een zoon, Frederik Henrik, die volgt, en eene Dochter, Maria Sidonia.

XXI. Frederik Henrik, Baron van den Boetzelaar, Heer van Langerak en van Schoot, geboren den 15den Maart 1688, beschreeven in de Orde der Ridderschap van Holland en Westfriesland; voormaals Luitenant-Kolonel en Kapitein van de Gardes, Kolonel van een Regiment Infanterie ten dienste dezer landen; en wegens de voorsz. Ridderschap gedeputeerde in den Raad van Staaten der Vereenigde Nederlanden; Hoogheemraad van Delfland, enz. enz. had, bij zijne eerste Gemalin, Ottiliana Philippina, dochter van Arent, Heer van Dorp, Kolonel van de Ruiterij ten dienste dezer landen, Gouverneur van Louvestein en Drossaart van Heusden, eene dochter, Juliana, geboren den 13den October 1713, en bij de tweede, Elisabeth, dochter van Franco Pauw, Secretaris van de Auditiekamer van Holland, Hoogheemraad van Delfland, onder andere kinderen, Anna Elisabeth, vroeg gestorven, en Anna Maria Elburg, geboren den 7den April 1725.

Zie 1. PONT. HEUTER. in Carol. Audac. fol. 155. GOUDHOEVEN, Kronijk van Holland, in ’t Bijvoegzel, bl. 155. PONTANUS en SLICHTENHORST, Gelders.

Geschiedenissen
, I. Deel, bl. 33. II. Deel, bl. 161. VOSSIUS, Jaarboeken. TESSCHENMACHER, Annales Clivens. DITHMARUS, in Cod. Diplomat.

Clivens. Juliac.
CHARPENTIER, Hist. Gebeal. de Cambrai: AITZEMA, Zaaken van Staat, III. Deel, p. 144. PICARD, Kronijk des Landschaps Drenthe, p. 108 en 255. HOOFT, Werken, bl. 221.

CONST. HUGENII Otia, p. 103. BRANDT, Hist. der Reform. I. Deel, in de Bijvoegzelen, bl. 54 en 55. S. VAN L. Batav. Illustr. enz.

< >