of, zo als men nu gewoon is te spreeken, Stilstand van Wapenen, tusschen den Aartshertog, of liever den Koning van Spanje, en de Staaten Generaal der Vereenigde Nederlanden, in het Jaar 1608 geslooten: een voorval in de Geschiedenissen van ons Vaderland, dubbel der moeite waardig dat ieder Nederlander ’er zijn aandagt op vestige.
Hij moet geheel en al een vreemdeling in ‘s Lands Geschiedenissen zijn, dien het onbekend is, hoe Nederland, geduurende een reeks van Jaaren, door zwaare oorlogen gedrukt, ja zelfs meer dan eens aan den oever van deszelfs ondergang geweest is; hoe de oorlog gevoerd werd tegen den magtigsten, den rijksten en tevens den onverzettelijksten Vorst van Europa: een Koning, zo magtig, dat ’er geen andere gevonden werd, die de bescherming van Land of Volk durfde aanvaarden; maar ook ondankbaar moet hij zijn, die de bijzondere werking der Voorzienigheid daarin niet wil erkennen. Indien ’er, echter, nog zulke onoplettende ondankbaaren mogten zijn, zal dit Artikel tot hunne overtuiging strekken.
De voorgemelde magtige FILIPS zag, na het aanhouden des oorlogs, tot op het tijdstip van ‘t Bestand, zijne schatkisten ledig, zijne goudmijnen uitgeput, door zig halstarrig te verzetten tegen een handvol volks, dat hij en zijne afhangelingen getracht hadden, als slaven op den nek te treden. Men zag den dwingeland toen door listen, beloften, ja zelfs genoegzaam smeekende de Nederlanders naloopen, om hen zo in geen altoosduurenden vrede, ten minsten in een Bestand voor eenige Jaaren te doen bewilligen. De verschillenheid der menschlijke hartstochten deed dit, echter, bij de zo zeer getergde Nederlanders zo ligt niet gelukken. Veelen, en inzonderheid de oorlogkundige Veldheer Prins MAURITS, benevens de fiere Zeeuwen, waren ’er ijverig tegen, en deeden eenen penning slaan, met een Latijnsch opschrift, dat in ‘t Nederduitsch te kennen gaf: Vertrouwt het Trooijaansche Paard niet. Deeze spreuk was niet zonder grond, vermits de schelmsche streeken der Spanjaarden hun geleerd hadden, omzichtig te zijn.
Zij, die in ‘t bewind waren, en tot het Bestand gewillig scheenen te zijn, ontbrak het mede aan geene redenen. De eersten zeiden, men moest de wapenen niet nederleggen, daar de vijand aan het wijken, ademloos en zo verzwakt was, dat hij, ten spijt zijner trotsheid, om stilstand moest bidden: het geschiedde slegts om zig te herstellen, en na dat kracht en moed herboren zouden zijn, Nederland van nieuws aantevallen; men zocht hun in slaap te wiegen en van getrouwe Bondgenooten te beroven.
Daarenboven zeiden zij te vreezen voor de reeds begonne kerkverschilien binnen ‘s Lands: een vuur, dat ligt aangestookt kon worden; en welks vlam Nederland inwendig kon verteeren, en dus tot het hervatten van den oorlog onmagtig maaken. FILIPS, zeiden zij verder, merkte ook wel, dat, zo hij tot geen Bestand geraakte, zijne bezittingen in de West-Indien groot gevaar liepen van verdelgd of veroverd te worden, door de Nederlanders, die zig reeds in de Oost-Indien zo gelukkig hadden uitgebreid, en dagelijks zijne schatten in die beide Waerelddeelen wegnamen. Zij, die zo spraken, drongen zeer diep in de geheimen der vijanden. De Kardinaal DE BENTIVOGLIO getuigde zelfs, dat het FILIPS onmogelijk was, een oorlog gaande te houden, die hem ‘s maands meer dan 330,000 kroonen kostte.
Zij, die vóór ‘t Bestand waren, en ‘s Lands Advocaat, den Heer VAN OLDENBARNEVELD, aan hun hoofd hadden, zeiden, dat ’er het Land ten hoogsten aan gelegen was; dat het uitgeput was, en dat het moest adem haalen. Daartegen de andere riepen: dat het de partij van Oldenbarneveld alleenlijk te doen was om hunne factie te stijven, en, ware het mogelijk, eene nieuwe Leer in de Kerk te brengen. Anderen lieten zig nog haatelijker uit, en zeiden openlijk, dat het den Advocaat en de zijnen te doen was, om de Kerk te beroeren; den Godsdienst te veranderen; de Politie te verwarren; de Provintien tegen elkander in het harnas te brengen, en dus, ‘t Land den hartader aftestooten.
Onder al dat gewoel verklaarden de Staaten van den Lande, dat zij het heilzaam en noodig vonden, in de onderhandeling van een Bestand te treden. Zij moesten en wilden, na zo lang voor de Vrijheid gestreden te hebben, toonen, dat het aan hun stond, vrede te maaken. Want schoon Koning HENDRIK DE VIERDE 100,000 kroonen ‘s maands tot voortzetting van den oorlog aanbood, dachten zij, echter, dat hij een hooger toeleg had, dan Bondgenoot te zijn. Zij vreesden dat hij van Vriend in Meester zou veranderen.
Ondertusschen was de voorspoed der Staaten zo groot, dat zij op geenerleije wijze zig in eenige onderhandeling met Spanje wilden inlaaten, ten zij de Koning en de Aartshertog alvoorens de Vereenigde Nederlanden voor een VRIJ LAND EN VOLK erkenden, waarop zij geen van beiden iets te vorderen hadden.
De eerste, die van wegen den Aartshertog gezonden werd, om de genegenheid der Staaten te ondertasten, was Heer WALRAVEN VAN wittenhorst of UITTENHORST; en zulks geschiedde reeds op den 6den Maij 1606. Dan, hoe bekwaam deeze Edelman tot dergelijke onderhandelingen ook ware, vertrok hij, echter, ditmaal zonder iets verricht te hebben. Den 21sten December van dat zelfde Jaar keerde hij te rug, verzeld van JAN GEVAERTS, Licenciaat in de Rechten. Zij vertoonden, echter, hunne Instructie alleenlijk aan eenigen van de voornaamste Raadsheeren. De handeling met hun geschiedde in het geheim, om reden dat de Staaten nog geen aanschrijvens van den Aartshertog ontvangen hadden. GEVAERTS deed daartoe een keer naar Brussel, en kwam, kort daarna, met eene Instructie van ALBERTUS, te rug, waarbij de Aartshertog ook zijne geneigdheid tot den vrede te kennen gaf.
De Afgezanten roemden ten hoogsten de goedheid en zachtzinnigheid van hunnen Meester (van wien men hier te Lande maar al te wel wist, dat hij buiten Spanje niets verrichten kon), niet aflaatende het nut van den vrede boven den oorlog te stellen, ‘t Antwoord der Staaten was, dat ’er weinig hoope voor den vrede was, vermits de Aartshertog als nog op zijn recht op de Nederlanden staan bleef, en dat zij, van hunnen kant, wel bewust waren, dat de afzweering van den Koning, in ‘t Jaar 1581, om wettige reden geschied was; waarom zij dan ook, voor het tegenwoordige, op het verzoek van hunne Hoogheden niets konden antwoorden. Daarop vertrokken de Gezanten andermaal naar Brussel.
Kort daarna ontvingen de Staaten eenen Brief, inhoudende, dat het de meening van den Aartshertog niet was, of geweest was, met het verzoek om Vrede of Bestand, iets van den Staat der Landen aan zig te willen trekken of zig toeëigenen: toestaande dat de Landen bij hunne wetten en gewoonten bleeven, op welken voet zij begeerden te handelen. Na het einde van de maand Februarij verscheen de Eerw. Pater JAN NEIJEN, Commissaris-Generaal der Minderbroeders.
Zo dra men in ‘s Gravenhage te weeten gekomen was, wat listig mensch, en van wien en waarom hij gezonden was, en dat hij zig te Rijswijk onthield, van waar hij den Staaten kennis van zijne aankomst had doen geeven, liepen veelen derwaards om dien nieuwen Proteus te zien en te spreeken. In zijne Instructie stond, dat hij gemagtigd was, aan de Staaten te kennen te geeven, dat zij alles volkomelijk zouden mogen behouden, dat hunne gewoone wijze van Regeering, Vrijheid, Privilegiën, Religie, enz. in den vorigen staat zouden blijven, indien zij genegen mogten zijn eene onderhandeling van Vrede of Bestand aantegaan.
Het antwoord der Staaten was als vooren, te weeten, in geene de minste onderhandeling te kunnen treeden, dan na dat deeze Landen voor een vrije Republiek erkend waren. Hoe zeer ook dit antwoord den loozen Monnik stak, wist hij, echter, zeer kundig te veinzen, zeggende, daar van nader bericht te zullen gaan haalen, en vertrok dus weder naar Brussel. Binnen weinige dagen keerde hij weder derwaards, voorzien met Brieven, waarin de Aartshertog verklaarde, bereid te zijn met de Staaten Generaal te handelen, als met een VRIJ VOLK, waarop hij geen den minsten eigendom meer pretendeerde, en zo men nog niet kon besluiten tot een eeuwigen en vasten Vrede, dan eerst overtegaan tot een Bestand van twaalf, vijftien of twintig Jaaren, naar der Staaten goedvinden, onder eerlijke en redelijke voorwaarden; stellende plaats en persoonen aan den wil der Staaten Generaal.
Op dit voorstel besloten Hun Ed. Gr. Mog. tot een stilstand voor den tijd van agt maanden, ingaande den 4den Mei. Verder kwamen ze met Pater NEIJEN overeen, dat alles zou geschieden ter goeder trouwe; dat de Aartshertog, binnen den tijd van drie maanden, de bevestiging of Aggreatie des Konings zou bezorgen; dat, ten dien einde, zouden gemaakt worden twee Brieven, waarvan de eene de goedkeuring, en de andere den afstand des Koning zou behelzen. Daarop werd, door hooggemelde Heeren Staaten, bezorgt, de uitschrijving van een algemeenen Dank-, Vast- en Bede-dag, tegen den 9den der maand Mei des Jaars 1607, en door dezelve gemagtigd de Heer DIRK VAN DER DOES, als Commissaris, om met Pater NEIJEN de Brieven en Articulen te beraamen en in orde te brengen; wordende de Heer VAN DER DOES, door Pater NEIJEN, van wegen den Aartshertog, met eene goudene Keten beschonken. De listige Monnik wist telkens alle de zwaarigheden, die tusschen beiden ontstonden, uit dan weg te ruimen.
Als nu de stilstand zo verre getroffen, en ’er hoop tot een verder bestand was, begon de beroerte onder de gemeente zig eerst recht te openbaaren; wordende de partijschappen dagelijks grooter. Eén deel der gemeente verbeeldde zig, dat de gulden eeuw nu weder zou herboren worden; het ander deel, dat voordeel in den oorlog zag, voedde gedachten, daar mede volstrekt strijdende. Zij, die het kundigste gedeelte meenden uittemaken, gaven voor, dat men van weerskanten den schelm speelde, en door deezen handel het land aan Spanje zocht te brengen, om dat ’er zo geheim, zo spoedig, en door zo weinige persoonen in gehandeld werd. Het ging toen even als tegenwoordig; dagelijks regende het spot- en schimpschriften en prenten, waarvan de voornaamste spoedig tot een aantal van bij de zeventig beliepen.
De Koning van Frankriik, door de Staaten, van den aangevangen of aanstaanden handel verwittigd zijnde, zond daarop een treffelijk Gezantschap herwaards, bekleed door de Heeren P. JEANIN, BUZANVAL en LA PLACE. Zo dra deeze mannen in den Haag gekomen waren, hadden zij gehoor bij de Heeren Staaten Generaal, en gaven H. H. Mogenden kennis van de goede geneigdheid des Konings; verzoekende dat hun, uit H. H. M. vergadering, Commissarissen mogten toegevoegd worden, om aan hun te communiceeren, ‘t geen hunne Instructie inhield; en om de zaaken verder ten algemeenen nutte te behandelen. Uit Holland werd daar toe gecommitteerd de Heer VAN OLDENBARNEVELD; uit Zeeland, de Heer VAN MALDEREN; en wegens de andere Provintiën de Heer DE BIE, Thesaurier. Naar Engeland werd, wegens Holland, afgevaardigd de Heer JOHAN BERK, en uit Engeland kwamen herwaards RICHARD SPENCER en RUDULP WINWOOD.
ALBERTUS en ELISABETH hadden niet gezuimd met de voorgemelde brieven naar Spanje te zenden; en zo haast dezelve getekend te rug gekomen waren, zonden hunne Hoogheden dezelve, met den Audiencier VERRIJKEN, naar Holland, met last, dezelve aan de Heeren Staaten te vertoonen: zo als, daags na zijne aankomst, geschiedde.
Dan hier begon het spel te haperen. In de vergadering van H. H. M. werd, bij een zaak van zo veel gewigt als deeze, op ieder woord en letter acht gegeeven. Na dat de Brieven geleezen waren, merkten veelen van de Leden ’er op aan, dat de approbatie des Konings geenzins goed te keuren was, alzo het gewigtigste point ’er in vergeeten was; dat dezelve op papier en niet op perkament geschreeven was, zo als het behoord had; dat de Koning ze niet had ondertekend, maar gezet Jo el Roi, d. i. Ik de Koning, als behoudende zijn oud recht; en dat dezelve, als uit verachting, met het kleine en niet met het groote Zegel gezegeld was; en ‘t geen het hardste was, dat de Aartshertog daarin genoemd werd, Prins, Heer en Eigenaar van geheel Nederland, strijdig met het gemaakt accoord; ook dat ’er in ‘t geheel geene melding van de verklaring, om de Nederlanders voor een VRIJ VOLK te erkennen, enz. gemaakt was.
VERKIJKEN keerde en wrong zig in alle bogten, om aan een kwaade zaak een goeden schijn te geeven; en ziende dat daar mede niet te vorderen was; verzocht hij vier dagen uitstel, die hem vergund werden. Op den 2den Augustus kwam, van den Aartshertog, een Brief van verontschuldiging; dan noch met deeze, noch met eene volgende Aggreatie waren de Staaten vergenoegd, en konden het ook niet zijn, vermits het bedrog al te klaar bleek; zijnde de laatste van den Koning, van den 15den October, even gebrekkig. De beraadslaaging duurde tot den 2den November; zijnde noch de list van Pater NEIJEN, noch de vleitaal van VERRIJKEN, noch de streelende Brieven van den Keizer of Aartshertog in staat, de Staaten te misleiden.
Dus bleef dan de handel draaien, tot in de maand December, wanneer beslooten werd, den stilstand nog voor zes weeken te verlengen. Geduurende dien tijd verstond men, zo door Brieven van ALBERTUS, als door mondelinge berichten van Pater NEIJEN, wie de Koning tot Ambassadeurs, tot de handeling van Bestand of Vrede, benoemd had. De voornaamsten waren de Marquis AMBROSIUS SPINOLA; JOHAN DE CRUSEL, bijgenaamd RICHARDOT; JOHAN MANCICIDOR; Pater NEIJEN en VERRIJKEN. Van wegen de H. M. Heeren Staaten werden, om deeze Heeren te gemoete te gaan, benoemd, de Heeren JUSTINUS VAN NASSAU en MARCELIS BAX. Luisterrijk was de ontvangst der Spaansche Afgezanten, in alle de Steden en Plaatsen, daar dezelven doortrokken, doch bijzonderlijk bij hunne nadering van ‘s Gravenhage, alwaar de twee grootste Veldheeren van hunne eeuw, Prins MAURITS en SPINOLA, elkanderen met verwondering en achting ontmoetten; de niet min lofwaardige Graaf WILLEM LODEWIJK VAN NASSAU bevond zig bij hun.
De uiterlijke Ceremoniën voorbij zijnde, werden, door H. H. M. Staaten Generaal, ter bevorderinge van de wezenlijke zaak, gecommitteerd, de zeer aanzienlijke persoonen, Graaf WILLEM LODEWIJK VAN NASSAU, Stadhouder van Friesland; WALRAVEN VAN BREDERODE; CORNELIS VAN GENT; JOHAN VAN OLDENBARNEVELD; JACOB VAN MALDEREN; GERRARD VAN RENESSE; GILLIS HILLEMA; JOHAN SLOET en ABEL COENDERS, waarbij zig ook de gemelde Heeren Ambassadeurs van Frankrijk en Engeland, JEANNIN, DE LA PLACE, SPENCER en WINWOOD, bevonden. Den 6den Februarij des Jaars 1708, maakten de Afgevaardigden en Gecommitteerden, in de eerste zitting, eenen aanvang met de overgave der volmagten, wordende in de tweede zitting, op den 10den, eenige zwaarigheid gemaakt, over de volmagtsbrieven van die der Staaten. Daags daaraan werd gehandeld over de Souverainiteit der Nederlanden. Op den 19 Junij, in de veertiende zitting, werd de stilstand van wapenen voor een Jaar verlengd; welke verlenging hen, die den oorlog liever hadden dan den vrede, sterk in ‘t harnas joeg, waartoe de Brief van den Heer AARSENS, uit Frankrijk geschreven, mede veel aanleiding gaf.
Dus had men, van den 14den April 1607 tot den 19den Junij 1708, zonder eenige vrucht, gehandeld; en de Ambassadeurs waren reeds gereed om onverrichter zaake te scheiden. Dan, eer men hier toe kwam, werd een Bestand voor eenige Jaaren, door de Spaansche Afgezanten, voorgemeld; de voorwaarden daar van werden getroffen, op den 9den April 1609, voor den tijd van twaalf Jaaren. Het Bestand was vervat in agt-en-dertig Artikelen, waarop de Koning zijne goedkeuring, in de volgende bewoordingen, overzond.
Zijne Majesteit gezien hebbende den inhoud van de Artikelen des Bestands en de Capitulatie, hem gezonden door zijnen beminden Broeder, den Doorluchtigen Aartshertog Albertus en deszelfs Gemalinne Isabella Clara Eugenia, op ‘t Bestand geaccordeerd in den naam van zijne Majesteit, door haare volle magt, en door die van Haare Hoogheden voor haar zelve, mitten Staaten Generaal van de Vereenigde Nederlanden, hebben het zelve wel en rijpelijk geconsidereert, verklaard, dat hij prijst, approbeert, confirmeert en ratificeert, voorschreve Bestand, voor zo verre de zaaken hem aangaan, en beveelt dat men bewaare en onderhoude van zijnent wegen geheel en al den inhoud van het voorsz. geschrift, en de Capitulatie voor den tijd van twaalf Jaaren, dat het Bestand duuren zal. En alzo Certificeert hij ‘t zelve, ende verhoopt, dat geduurende den tijd van ‘t voorschreven Bestand, de voorgemelde Staat en der Vereenigde Nederlanden, zullen doen goed traktement aan de Catholijken, die onder hun gebied resideeren. Beloovende en verzekerende hij op zijn Koninglijk woord en trouwe, hetzelve te doen en te onderhouden, en niets daar tegen doende.
In getuigenisse, van welke Zijne Majesteit heeft getekend, deeze tegenwoordige, en die doen zegelen met zijn Zegel in Segovia, 7 Junij 1609.
(was getekend)
Ik de Koning.
De Artikelen des Bestands werden daarop, met betooning van groote vreugde, te Antwerpen, te Brussel en in ‘s Gravenhage, en verder alomme openbaar afgekondigd, en ook getrouwelijk nagekomen.
Ter eerstgemelde plaatse geschiedde dit op den 14den April, met deeze volgende bwoordingen:
Men laet u weten, dat ter eere van God Almagtig, ende tot welvaeren en rust van ‘t geheele Christenrijk, en particulierlijk van deeze Nederlanden, eene goede, vaste, oprechte en onverbreeklijke Treves, Stillestand, Cassatie van alle acte van alle Hostiliteit, veraccordeert en gesloten is, voor den tijd en termijn van twaelf Jaeren, tusschen de Majesteit van den Coning van Spanje en de doorluchtigste Aertshertogen, onze Souveraine Prinsen ter eenre, en de Staten Generael der Vereenigde Nederlandsche Provintiën ter andere zijde, zo ter Zee, andere wateren als te Landen, in alle hunne Koningrijken, Landen en Heerlijkheden, en voor alle hunne Onnerzaten en Inwoonders, van wat kwaliteit en conditie zij zijn, dewelke geduurende de voorsz. Treve, sullen van nu voortaan mogen hanteeren, blijven en Commercieeren in de Landen, den een van den ander, en aldaar vrijlijk en onverlet hunnen koophandel drijven enz. En men beveelt van wegen hunne Doorluchtigste Hoogheden, aan alle en een ijgelijk, onder hunne onderdanigheid en gehoorzaamheid gezeten, ‘t Bestand onverbreeklijk te onderhouden, zonder daer iets tegen te doen, op poene van gestraft te worden enz.
Men zie hierover verder BAUDIUS, Tractaat over ‘t Bestand, in 4to.