Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

BASNAGE, Jacobus

betekenis & definitie

wiens Vader Advocaat voor het Parlement van Rouaan was, werd geboren, den 8sten Augustus 1653. De eerste gronden zijner studien leide hij te Saumur, onder den vermaarden TANAQUILLUS FABER, die hem, om zijn vlug begrip, zeer beminde.

FABER, weet men, had niet veel op met de Kerklijken; en ziende dat BASNAGE genegen was, die orde te omhelzen, raadde hij hem zulks ten sterksten af; doch des jongelings neiging was sterker dan FABERS raad. BASNAGE der Taalen kundig zijnde, begaf zig naar Geneve, en beoefende aldaar, onder CHOVET, de Filosophie; onder MESTERAT en TURRETIJN de Godgeleerdheid; welke laatste wetenschap hij verder voortzette onder JURIEU, te Sedan. De laatste was een man van goed verstand, maar weinig toegevende: BASNAGE hoorde vlijtig zijne lessen, doch volgde meer de geaardheid van BEAULIEU, die veel gemaatigder was. JURIEU, hier door getroffen, gaf hem, toen hij zig als Proponent aangaf, tot straf, de allerzwaarste Proeftexten; niettemin voldeed BASNAGE zo wel, dat zijn meester niet kon nalaaten hem te roemen.

In ’t jaar 1676 werd hij Predikant te Rouen, in plaats van LE MOINE, die als Hoogleeraar naar Leiden beroepen was. BASNAGE trad aldaar in huwelijk met de dochter van CH. DU MOULIN, Predikant te Chateaudun, en kleindochter van den alombekenden P. DU MOULIN. In het jaar 1684 werd de kerk te Quivellij, welke door die van Rouen gebruikt werd, geslooten, onder voorwendsel, dat de Gemeente de order des Konings overtreden had. BASNAGE verzocht verlof, zig met zijn gezin naar Holland te mogen begeeven; na lang aanhouden werd hem dit, door een brevet, getekend met de eigen hand des Konings, toegestaan.

In 1691 werd hij te Rotterdam, op een behoorlijk jaarlijksch pensioen, tot Leeraar in de Fransche Gemeente aangesteld. Aldaar geraakte hij in twist met den Predikant JURIEU, die zijn vrouws zuster getrouwd had; doch hij wachtte zig, daar van iets door den druk gemeen te maaken: houdende hij zig liever aan zijne letterbezigheden, en in het gezelschap van geleerde Mannen. Dit maakte hem zijn verblijf aldaar zo aangenaam, dat hij, wat moeite zijn zwager hem ook veroorzaakte, echter niet kon besluiten, Rotterdam te verlaaten, om de beroeping, die te Leiden op hem gevallen was, te aanvaarden.

In het jaar 1703 hadden de beide behuwd-broeders een zeer hevig gesprek over het bidden in de Kerk, voor die van de Sevennes, welke de wapens hadden opgevat; JURIEU merkte dit aan als een wettigen oorlog: doch BASNAGE hield het tegendeel staande, en verklaarde te zullen wachten, met in ’t openbaar voor hen te bidden, tot dat de souverain hem zulks beval.

In het volgende jaar geraakte hij in kennis met den Broeder van den Marquis DE TORCIJ, die den naam voerde van den Ridder CROISSIJ, welke, als krijgsgevangen, in den slag bij Hochsted, over Rotterdam naar Engeland gevoerd werd. De beleefdheid, die hij aan dien Heer en deszelfs Gezelschap beweezen had, bragt hem in kennis met den gezegden Marquis DE TORCIJ, die, eenige jaaren daarna, in den Haag kwam, om voorslagen van vrede te doen. De achting, welke de Raadpensionaris HEINSIUS hem toedroeg, was oorzaak dat hij, in het jaar 1704, als Fransch Predikant in de Hofplaats beroepen werd. De groote reden, die hem bewoog, dat beroep te aanvaarden, was, dat hij dacht den Fransche Vlugtelingen van meer dienst te kunnen zijn.

HEINSIUS schatte hem niet alleen hoog als Predikant, maar toonde ook, dat hij in Staatzaaken veel vertrouwen in hem en zijne bekwaamheid stelde; hij zond hem met den Franschen Ambassadeur D’UXELLES naar ’t Congres te Utrecht, ter behandeling van zaaken van het grootste gewigt. Zijne bekwaamheid was buitenlands bekend. De Cardinaal BOULLION, als vluchteling in Holland zijnde; vertrouwde hem alle zijne zaaken. De Abt DU BOS, naderhand Kardinaal, in 1716, als Buitengewoon Gezant van Frankrijk, had order van den Hertog VAN ORLEANS, zig bij BASNAGE te vervoegen, en van zijnen raad gebruik te maaken. De Abt gaf hem niet alleen van alles kennis, maar arbeidde ook met hem, om de alliantie tusschen Frankrijk en Engeland tot stand te brengen. Eene menigte brieven, door den Abt aan hem geschreven, bewijst de verpligting, die Frankrijk erkende hem desaangaande verschuldigd te zijn. De Regent liet het niet bij Complimenten, maar toonde zijne verpligting met ’er daad, door hem niet alleen alle zijne goederen, die hij in Frankrijk gelaten had, te doen toekomen, maar bezorgde hem daarenboven een vast jaargeld.

BASNAGE bezat bij eene groote geleerdheid, een gezond en sterk lichaam. Zijn geheugen was uitmuntend. Weinig van ziekte wetende, trof dezelve hem, daar mede bezocht wordende, zo veel te sterker. In 1722 kwijnde hij aan een maagziekte; daarna werd hij door de Geelzucht aangetast, zijnde toen in het 71ste jaars zijns ouderdoms, en voorneemens zijne Kerklijke Historie, in de Fransche taal, te doen herdrukken; waar van het Eerste Deel met de negende eeuw begint. Men had langen tijd bij hem aangehouden om dit werk vroeger te doen beginnen; doch de arbeid, die daar aan vast was, en zijne hooge jaaren, veroorzaakten, dat de Doctoren, reeds voor eenigen tijd, hem het studeeren hadden verboden. Op den 3den van de maand December, 1723, verklaarden zij, dat ’er geene herstelling zijner gezondheid overig was; hij overleed op den 25sten van gemelde maand.

’s Mans geaartheid was ongeveinsd, gelijk uit zijne schriften kenbaar is. Hij was mededeelzaam, en gedienstig jegens behoeftigen; vriendhoudend, zachtmoedig, en zeer verdraagzaam. BAYLE, die volmaakt de kunst verstond om iemand naar de waarde zijns arbeids te schatten, noemde hem, toen hij slegts 19 jaaren oud was, eene levende Bibliotheek. Het is, zegt hij, een Man, in de gedaante van een jongeling, niet alleen wegens zijne groote geleerdheid, maar ook om zijne oprechtheid en edelmoedigheid. Meer tot zijn lof te zeggen, zou overbodig zijn, daar zijne schriften alles afdoen. Van alle deezen hier een verslag te geeven, zou eene gansche Historie op zig zelve uitmaaken: des zullen wij alleenlijk van die, welke tot onze Vaderlandsche Geschiedenissen betrekking hebben, gewaagen. Deeze zijn zijne Annales des Provinces Unies (Nederlandsche Jaarboeken), welke, op last der Edele Gr. Mogende Heeren Staaten, die hem tot hunnen Historie-Schrijver aangesteld hadden, vervaardigd werden.

BASNAGE had dien arbeid niet aangenomen, dan op zekere voorwaarden, hier in bestaande, dat hem toegang tot de Registers van Staat zou verleend worden, en hij ongeveinsd de waarheid zou mogen melden. Dit hem toegestaan zijnde, kwam, in 1717, het Eerste Deel in ’t licht, dat greetig gezocht werd, en meer goedkeurders dan berispers vond.

Wat aangaat de beschrijving van de Regeering der Zeven Provintien, daarin had hij hier en daar misgetast; doch zulks deeden ook zijne berispers. BASNAGE, verre van zo stijfhoofdig te zijn, zijne gebreken niet te wiilen erkennen, of verbeteren, deed zulks voor zijnen dood, in een uitvoerig bericht, en voegde daar bij eene Verhandeling over de Batavieren, die met vrucht geleezen kan worden. Deeze Verhandeling plaatste hij voor het Tweede Deel, dat in 1719 te voorschijn kwam. ’t Gemelde Tweede Deel bevat een verhaal van het gebeurde van 1646-1667: een tijdstip, waarin veele gewigtige gebeurtenissen voorgevallen zijn. Op ’t jaar 1648 ontmoet men daarin de Munstersche Vredehandeling, waarbij Neerlands Vrijheid bezegeld is geworden; geduurende welke onderhandeling de Prinsen VAN CONDÉ en FR. HENDR. v. ORANJE stierven. Over den laatsten drukt de Schrijver zig dus uit: dat 'er de Staat niet veel bij verloor, om dat hij zieklijk was, en schrijft 's Prinsen ongemakken en dood toe aan een naijver, dien hij tegen zijnen Zoon, naderhand WILLEM DEN II, voedde.

Het jaar 1649 was vermaard door den dood van KAREL DEN I, zijnde Frankrijk boven dien vervuld met binnenlandsche beroerten; en de Staaten hadden geschil met den Keurvorst van Keulen over Rhijnberg. Niet min berucht was het jaar 1650, door den onbezonnen toeleg van WILLEM DEN II op Amsteldam; welk geval door BASNAGE wel uitvoeriger, doch bij andere geschikter en meer met de waarheid overeenkomstig beschreeven is. Verder vindt men in de jaaren 1653 en 1654 den oorlog en vrede met CROMWEL, en vervolgens de komst van KAREL DEN II in 's Hage; zijnde alles doormengd met veele zaaken, die vreemde Landen en Hoven meer dan de Nederlanden betreffen.

Zijne Afbeelding is door VAN GUNST in ’t koper gebragt.

< >