was voortijds, met het Steedje, daarna de Stad Amsteldam, eene bijzondere Heerlijkheid op zig zelve, als niet behoorende aan de Hollandsche Graaven, maar aan het geslacht der Heeren VAN AMSTEL. Onder GIJSBERT VAN AMSTEL hebben wij gezien, hoe hij, als deelgenoot aan den moord van Graave FLORIS, het Land had moeten ruimen, en zijne Goederen zien verbeurd verklaaren; als mede, hoe hij, eenige Jaaren te vooren, die Goederen, waar onder ook Amstelland behoorde, aan gemelden Graave FLORIS had moeten opdragen, en die weder van hem te Leen ontvangen, om reden van zijn gedrag omtrent den Bisschop van Utrecht, door wien hij gevangen werd, omdat hij door geen ander middel zijne vrijheid bekomen kon. (Men zie verder op Bisschop JOHAN VAN NASSOUW.) Het ontbreekt niet aan Schrijvers, die dit voor de bron van den haat van onzen GIJSBERT tegen Graaf FLORIS houden; ook zijn ’er, die hem van de mede bewustheid aan den moord vrijkennen.
Na de uitvoering van dien moord, trok, zo als bekend is, Graaf JAN Amstelland aan zig. Deeze, drie jaaren daarna, zonder Kinderen overleeden zijnde, werd gevolgd door Heer JAN VAN HENEGOUWEN, anders gezegd JAN VAN AVENNES, Zusters Zoon van Graave WILLEM DEN TWEEDEN, door wien Amstelland geschonken werd aan zijnen Broeder GUIJ of GUIDO VAN HENEGOUWEN, toen Thesaurier van Luik, naderhand Bisschop van Utrecht. Na den dood van JAN VAN AVENNES, trok zijn Zoon WILLEM, na dat GUIDO overleeden was, in ‘t jaar 1317, deeze Heerlijkheid tot zig, hegtende die aan HOLLAND.
Hierbij moet worden aangemerkt, dat de oude Geschiedschrijver HEDA zegt, dat Graaf JAN VAN HOLLAND de Heerlijkheden Amstelland en Woerden aan den Bisschop van Utrecht gaf, als die voorheen der Kerke van Utrecht ontnoomen waren; en verders:
„Maar Graaf WILLEM, toen zijn Oom Bisschop GUIDO gestorven was, nam de voornoemde Heerlijkheden, door zijnen Vader JAN hersteld, tegen regt en reden naar zig, even als waren het zijne erfgoederen geweest, daar ze toen eigenlijk aan de Kerke van Utrecht behoorden.”
De oplettende Naspoorder onzer Oudheden, ARNOLD BUCHELIUS, in zijne aantekeningen op HEDA, toont breedvoerig, dat Amstelland een Leen van de Utrechtsche Kerke geweest is, en dat deeze Heerlijkheid, na den dood van Graaf FLORIS, door geweld aan het Graafschap van Holland gebracht is.
De Hollandsche Schrijvers bekennen wel, dat een gedeelte van Amstelland een Leen van Utrecht geweest is; maar zij ontkennen het ten opzigt van ‘t geheel, en ook van Amsteldam. Zonder ons in een onderzoek van dit verschil intelaaten, konnen wij niet voorbij, de woorden van VOSSIUS, die den tijtel van Historieschrijver der Staaten van Holland voerde, hier in te voegen.
Deeze den Zoenbrief tusschen Graaf Floris den Vden en Heer Gijsbregt den IIIden, gemaakt wegens het Voorgevallene, omtrent ‘t Slot Vreeland enz., voorstellende, zegt: In ‘t jaar 1280 hebben Woerden en Amstel, van den Graave vergiffenis bekomen, mids dat ze met eeden alleenlijk beloofden, dat ze hem, noch iemant van zijne nakomelingen, noch ook den Bisschop (van Utrecht) eenig ongemak zouden aan doen. Dat ze de bezetting van Vreedeland en Montfoort aan die van Utrecht zouden over laten, en dat ze voor des Graaven kosten in den oorlog gedaan, zouden bekennen dat haare Heerlijkheden Leengoederen waren, van de Hollandsche Graaven, en indien ze ooit tegen deeze artikelen misdeeden, dat als dan alle Heerlijkheden die ze bezaten, aan den Graave zouden vervallen zijn; en dat Hij, (Graave), die dan op dezelve wijze, zo als nu van de Kerke van Utrecht, zoude ontvangen. Waaruit klaar te zien is, dat hij alle zijne Landen, van den Graave van Holland, slegts te Leen ontvangen heeft.
Dus werd Amstelland wel van de Graaven van Holland aan de Heeren VAN AMSTEL (te vooren eerste Leenmannen) in Leen, doch toen in achter Leen gegeeven; hebbende de Graaven het Leen of de Beleening aan zig getrokken, maar als eerste Leenmannen der Kerke van Utrecht. Deeze zaak naauwer uittepluizen, zou ons vervoeren tot bijzonderheden, die den Leezer eerder zouden verveelen, dan van nut zijn.
Alleen merken wij dan aan, dat Amsteldam, ‘t zij met regt of onregt, aan het Graafschap van Holland getrokken is, en dus met de Graaflijke Domainen beheerscht wordt. Wegens deeze vermenging kan men tegenwoordig de Grenzen en Bepaaling van Amstelland, van die van Holland niet regt onderscheiden. Over Amstelland wordt wel altijd een Baljuw gesteld, maar zijn gezag strekt zig niet zo verre uit, als weleer het rechtsgebied van Amstelland.
Dat men, in de Nederlanden, onder den grond veele Boomen, en bijzonder in deeze Veengronden vindt, is eene bekende zaak, en zal op ‘t Art. BOOMEN duidelijk worden aangeweezen. Aanmerkelijk is het ondertusschen, dat men in Amstelland nog hedendaags ontdekt, bijna zestig Roeden aan weerzijden des Amstels, van Amsteldam af tot voorbij Ouderkerk, na vijf of zes voeten gravens in ‘t Veen, een onderaardsch Bosch, waar van de grootste, dikste en sterkste Stammen allen naar ‘t Z. W. omver geslagen liggen, en de kleindere en dunstammige regt over einde staan. Aan sommigen van dezelve heeft men vinden hangen Nooten en andere Vrugten, die nog heel gaaf waren.
Breeder strekt zig dit Bosch uit naar Abcoude, en is aldaar meest Eiken Hout, zeer taaij en bruikbaar voor de Boeren, die ’er latten van maaken, om de Huizen te dekken. Men gist dat deeze Boomen door eenen zwaaren storm zijn onderste boven gekeerd, ten tijde, gelijk eenigen willen, toen de Rhijn bij Katwijk gestopt werd. Gelooflijker zoude ‘t mij voorkomen, dat deeze Boomstorting geschied is, in ‘t Jaar 1421, en wel in den zogenaamden St. Lijsbeths Nacht; want in de groote Hollandsche Chronijk, in de 28de Divisie, Kap. 119. leest men, dat toen alle de Dijken in Holland, Zeeland en West-Friesland inbraken en groote onheilen voorvielen; waar van dit Bosch niet verschoond zal zijn gebleeven. Het was in ‘t jaar 1400 nog in wezen; daar de gemelde stopping van den Rhijn gesteld wordt geschied te zijn in 1169 of 1172. ‘t Gevoelen van MARTINUS SCHOOK, dat deeze Boomen, even als de Mineraalen, onder den grond zouden gegroeid zijn, is ons, als van alle waarschijnlijkheid ontbloot, te vooren gekomen.
Amstelland wordt, aan de Noordzijde, bespoeid van ‘t Y, waar het tegen over Waterland legt. Ten Oosten heeft het de Rivier de Vecht, en aan de andere zijde het Gooijland. Maar hoe verre het zig ten Z. en Z. W. plagt uittestrekken, is onbekend, schoon thans de grenzen daarvan, aan dien kant, tegen de Provintie Utrecht stooten; ten W. aan Rhijnland; ten N. W. aan de groote Haarlemmer of Leidsche Meer, en de Ambachtsheerlijkheid Slooten; wordende door den Amstel in twee deelen gescheiden, en aan de Westzijde Nieuwer-Amstel genaamd.
De grond is gemeenlijk laag, week, moerassig en broekagtig. Dus vindt men ’er geen Bouw- of Zaailanden, maar wel Gras en Veengrond. Onder het nadeelige daar van, mag men plaatsen, dat het, door deszelfs laagte, zeer waterachtig is, en veele kosten aan Water- en Windmolens vereischt. Muggen, zwarte vliegen en rupsen zijn daar in meenigte. Onder het voordeelige telt men deszelfs voortbrengsels van Moesgewas, en de Veenen, wier plassen overvloed van Baars, Snoek, Karper, Braassem, inzonderheid van Paling uitleeveren.
Onder Amstelland behooren de Dorpen Slooten, Slooterdijk, Amstelveen, Ouderkerk, Diemen, met Diemerdam, Loenen en Loosdrecht, waar bij S. VAN LEEUWEN nog voegt, Legmeer, Duivendrecht, Waardhuizen, Boxtel, Ruigewilnis, Waver en Waverveen, Mijnden en Oostdorp, en Amsteldam als de Hoofdstad van hetzelve.
Wat de bestiering aangaat, de eerste en voornaamste Persoon, is de Baljuw, welke door de Staaten van Holland en West-Friesland wordt aangesteld, en tegenwoordig is de Heer en Mr. JOAN GEELVINCK, sedert 1774. Verder twee Dijkgraaven of Hoog-Heemraadschappen, die Amstelland betreffen, en waarvan de Baljuw van ouds als Dijkgraaf is aangesteld; als het Hoog-Heemraadschap van Amstelland, en het Hoog-Heemraadschap van den Zeeburg of Diemer- en Muider-Zeedijk.
Het Dijkgraaf- en Hoog-Heemraadschap van Amstelland, (waar van wij hier spreeken) bestaat in ‘t bestier der Wateren, die door Amstelland in ‘t Y en de Zuiderzee geloost worden. Het heeft eene grooter uitgestrektheid dan de Heerlijkheid, waarin de Baljuw van Amstelland het Hooge Rechtsgebied oeffent. De tijd der opregtinge van dit Heemraadschap, is, even als die van veele anderen, zeer onzeker; maar oude brieven toonen, dat andere Distrikten, buiten de Provintie van Holland, al vóór ‘t jaar 1387 hunne uitwatering door Amstelland gehad hebben.
In een van die van ALBRECHT VAN BEIJEREN, gegeeven in dat jaar, en waarin ook van Heemraden gesprooken wordt, vind men gewag gemaakt van een geschil tusschen de Poorters van Amsteldam, woonende op den Middeldam, en de Luiden uit Asichdoem in Amsterlanden en anderen, die met hen uitwaterden door de Sluizen, in den Middeldam; welk geschil aan den Hertog verbleeven was, en door hem vereffend werd. Door dit Asichdoem of Aasdom, moet men verstaan een Landstreek, ten Oosten de Ambachten Ouderkerk, Waveren en de Ruige Wilnis geleegen, behoorende, gelijk de geheele Proostdij van St. Jan, onder ‘t Sticht. Welke Proostdij een groote streek Lands daaromtrent bezit, waar onder behoort Mijdrecht, Thamen, Wilnis, Westveen, Uithoorn, Blokland, Kudelstaart, zo verre dit laatste op den Stichtschen Bodem ligt, en Agttienhoven; alle welke Landen door Amstelland uitwateren. Volgens een Brief van Burgemeesteren, Schepenen en Raaden van ‘t Jaar 1497, en volgens eenen anderen van ‘t Jaar 1509, raakende de Sluizen op den Middeldam, te vinden in den nieuwen Druk der Handvesten, bl. 712 en 713, schijnen alle deeze onder den gemeenen naam van de Proostdije van Mijdrecht of Meijert begreepen te zijn.
Het Collegie van Dijkgraaf en Hoog-Heemraden vergadert gemeenlijk op den eersten Maandag in Maart, Maij, Junij, September en October, of zo dikwils de Dijkgraaf nodig oordeelt het zelve te beschrijven; het heeft zijnen eigen Secretaris en Bode. Zie verder DIEMMERDIJK.
Dit Baljuwschap is daar in van de andere Hollandsche Baljuwschappen onderscheiden, dat de Baljuw in ieder Dorp, met de Schepenen daar van, afzonderlijk het regtsgebied oeffent, uitgezonderd in dat van Waverveen, ‘t welk in ‘t Crimineele aan den Hoogen Regtbank van Ouwerkerk onderhoorig is. Schoon wij
het Waterschap van Amstelland hierboven als uitgebreid beschreeven hebben, behooren, echter, onder ‘t Baljuwschap niet meer dan vier Dorpen: Diemen, Ouderkerk, Amstelveen en Waverveen. De Magistraat deezer Stad stelt over ieder Dorp, uit het midden van hun, eenen Ambachtsheer, die de zaaken, het Ambacht bijzonder betreffende, bestiert.
Zie HALMA, en de daar bij aangewezene Schrijvers, als O. DAPPER, Beschrijving van Amst. cap. 2. M. WASSENAAR, Ann. Holl. p. 181. J.
BEKA; VLIEGER, Oudh. HEDA, Hist. Ultr. A. BUCHEL, Not. in Heda; J. VELDENAAR, Fasc. temp. fol. 300. COMMELIN, Amst. fol. 146, 148. A.
MONTANUS, Beschrijving van Amst. in Commelin, fol. 138. S. V. LEEUWEN, Bat. III. fol. 216. en verder; Tegenw. Staat der Nederl. VIII Deel, bl. 150. Oudh. van Amstell. bl. 113. BACHIENE, Geogr. van Nederl. A. bl. 641.