Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 30-01-2024

AFZWEERING VAN DEN KONING VAN SPANJEN

betekenis & definitie

STRADA in zijn verhaal van ’s Lands geschiedenissen, tot dit gewigtig tijdstip genaderd zijnde, zegt: „ Nu moet ik een Schelmstuk verhaalen, welks vertelling ik tot nog toe als niet een afschrikkend gemoed overgeslagen heb;” waarop dan zijn verhaal aldus volgt: „ In het begin des voorgaanden Jaars (1580) had de Vorst van Oranje, verbaasd door den voortgang der tegenwoordige zaaken, en bekommerd voor de toekomende, in eene lange reden, met de Staaten te Antwerpen van den Staat des Lands gelproken en gehandeld.” „ Aangezien aan de zijde des Konings, de magt en ’t gezag daaglijks toenam, dat zij, door de tollen van zo veel dag aan dag afvallende Steeden verminderd werden, verzwakt in krachten, om de nieuwe nederlage voortekoomen, of men moeste wederom met den Koning verzoenen, en de Heerschappij der Spanjaarden verdraagen, of indien de voorwaarden, die zij voorstellen voor vrije Volkeren, niet te lijden waren, gelijk in de Vredehandeling te Keulen (welke toen nog traaglijk werd voortgezet, dog met dien tijd een einde nam) te zien is, dat men te zijner tijd den band met zodanigen Heer moest afsnijden, die eene gehoorzaamheid van ’t Volk afeischte, als van de zijnen, en met Oorlog behandelde als Vreemden. En dat men het Spaansch gebied afgezwooren hebbende, een Vorst behoorde aanteneemen, door wiens tegenwoordigheid der Landen moed en magt mogt aangesprooken en verdedigd worden; en dat men niet lang behoefde te twijffelen, wie voor anderen rnogt worden voorgestleld, aangezien na gemeene stemmen met Alençon , Broeder des Franschen Konings, gehandeld is, indien de Staaten gedwongen wierden om van Vorst te verwisselen, dat hij dien voor anderen zoude goed achten, en dat dit in de bijeenkomste der Keulsche Heeren, door brieven van de Staaten, voor den dag gebragt, bevestigt is.

Hoewel indien daar al schoon geen gemeene onderhandeling en beloften tusschen beiden kwam, dat ’er nochthans veele dingen waren die als stemden, om hem voor anderen te houden. Dat daar toe nodigden de nabuurige krachten van Frankrijk, en des Konings, zonder twijffel na die zijde zullende toegetrokken worden, indien niet uit liefde tot zijn Broeder, altoos uit haat tegen de Spanjaarts, en zorge des Rijks, het welke daar aan geleegen is, dat Alençon elders worde opgehouden. Dat daar toe nodigde den bijsland der Koninginne van Engeland, dewelke het zij, zij als Huisvrouw van Alençon zal meenen, dat het haar in Nederland geldt, ’t zij sij op den Koning van Spanje verbeten, de beroerten in Ierland onlangs door aanhitzing der Spanjaarden verwekt, met wederom beroerten in Nederland zal aanrechten, zal zoeken te wreken; dat daar toe nodigende de hoop, om de Walsche Landen weer in te krijgen, aangezien zij zelfs Alençon, nu van te vooren uit haar vrije wil tot een Voorstander der vrijheid verkooren hebben; zullende voor zo veel verstoorder Vijand vreezen, indien zij hem nu verachten. Ten laatsten, dat daar toe nodigden de imborst van den Jongeling, gelijk levendig tot Heerschen gebooren, also ook niet straf en hartnekkig, maar geneigd tot goeden raad, en bekwaam om te gebieden, en een gebieder te leiden.” „ Te weten, dit Iaatste, (dus gaat hij voort) was na de wensch van Oranje, zullende heel en al heerschen, door de ijdele naam van anderen, daar hij ondertusschen oversloeg dat hij had het Prinsdom van Oranje in Frankrijk, uit Frankrijk een Vrouw, en daar door oude verbintenisse, dewelke hem, gantsch op zijn profijt ziende, te harder aanporden, om een Vorst uit Frankrijk te ombieden.

Deeze groote zaak door alle de Landschappen behandeld wordende, kon den Koning (dus vervolgde hij); niet langer verdraagen de wederspannigheid van een Onderzaat, verbonden door zo veele verdienden, door zijnen Vader den Keizer, en door hem zelven beweezen, heeft hem ten laatsten in Lentemaand, door een Placaat tot Utrecht van den Vorst van Parma afgeleezen, en van daar, door Nederland afgekondigt, als een Verrader, en algemeene Vijand des Lands uitgebannen, en stelde tot vereering voor de Doodslagers, of haar Erfgenamen, vijfëntwintigduizend Goudguldens.” (Welke schenddaad des Konings, door deezen Jesuit, met eene toestemmende goedkeuring, zonder eenige de minste aanmerkinge van verontwaardiging, als ter betooninge van zijnen opzettelijken haat en partijdigheid, verhaald word.) Dan hier van zullen wij nader handelen, als wij van den Prinse zelfs spreeken. En na verder het vertrek van den Aartshertog Matthias verhaald te hebben, zegt hij: „ is goedgevonden ’t geen in de bijeenkomst te Antwerpen beslooten was, buiten onder het Volk te brengen en te gebieden.

En in den Haag, de Hofplaats van Holland, is ’t verbod afgekondigd, in welke, om veele oorzaake daar bijeen geraapt, Filips de Koning van Spanjen , uit den naam der Vereenigde Landschappen, uitgeroepen werd van de Heerschappij vervallen te zijn; wordende terstond de Beeldtenissen des Konings overal weggenoomen; de Waapenen van boven neer geworpen ; de Namen uitgeschrapt; de Zegelringen gebroken; en verboden hier namaals iets met den naam des Konings te Zegelen. En verder werd aan de Opzienders der Munt belast, dat geen Goud, Zilver en Koper met de koninklijke Waapenen of Naamen zouden geslagen worden. Van de Stadhouders der Plaatzen, Overheden en Krijgsoverstens, is afgevorderd de Afzweering des Konings, en hun een nieuwe Eed belast, in den Naam der Staaten, schoon Holland en Zeeland werd toegelaaten, dat zij zouden zweeren in den Naam van Oranje en hunne Landschappen. En ten laatsten is aan ieder bevoolen, zo wel die Rechts- als Burgerampten hadden van den Koning, dat zij de Brieven daar van ter vernietiging zouden ten voorschijn brengen, en andere van de Staaten eischen.” De meesten zegt hij schrikten voor de uitkomst van dat Toneel, en met weinigen weigerden den openbaaren Eed, en trokken daarom na de zijde van den Koning en het Leger van Parma.

Dit verhaal van STRADA, dacht ons nodig, hier vooraf te laaten gaan, en dan de oorzaak van het gedrag van ’s Lands Staaten nader uit hunne Afkondiging zelve te doen blijken, hoe wel het ook billijk zal zijn, een verhaal van anders denkende Schrijvers te doen volgen.

Reeds zedert eenige jaaren herwaards, was ’er in Holland geraadpleegd, en ook in Zeeland, over het verlaaten van ’s Konings naam; doch eenige, zo Hollandsche als Zeeuwsche Steden, hier toe niet konnende besluiten, was ’er, van ’s Prinsen zijde, weinig op aangedrongen, dewijl Amsteldam en Haarlem, als Steden van groot aanbelang, zig tot deezen gewigtigen stap niet wilden doen overhaallen. Maar zo ras dit geschied, en de Regeering van die beide lieden verandert was, werd het point op nieuw ter vergadering in overweeging genomen. In Januarij van ’t jaar 1580, doeg men ter Dagvaart voor, om zijnen naam niet meer te gebruiken, maar voortaan regt te doen, van wegen zijne Doorluchtigheid en de Staaren, uit naam van de Hooge Overigheid en Graaflijkheid van Holland; waar toe, op den achtentwintigsten van Maart, eenparig besloten werd. Doch alzo men hoopte, dat de nader vereenigde gewesten, of de vergadering der Algemeene Staaten, tot dergelijk een besluit koomen zouden, stelde men de uitvoering nog eenigen tijd uit.

Ook werd ’er, in Maij des jaars 1581, ter algemeene Staatsvergaderinge, overwoogen, of men den Koning van Spanje niet voor vijand behoorde te verklaaren. Doch Braband en Holland zelf oordeelden toen, dat men, vóór de komst van ANJOU, zo verre niet behoorde te gaan. Nogthans verliepen ’er maar weinige dagen, of Holland besloot, op de Vergadering der algemeene Staaten te Amsteldam, nevens de andere Gewesten, het afzweeren te helpen bevorderen. Hier toe werd, op de algemeene vergadering der Staaten der Vereenigde Nederlanden, in den Hage, beslooten, en ’t Plakaat op den 26sten van Julij gedagteekend. De Gemagtigden, tot dit gewigtig besluit, bestonden uit die van Braband, Gelderland, met Zutphen, Vlaanderen, Holland, Zeeland, Utrecht, Friesland, Overijssel en Mechelen; hoewel de afkondiging van ’t Placaat niet alomme geschied is; ook maakten sommigen zwaarigheid in ’t doen van den nieuwen Eed. Maar dewijl ’er, in dit en dergelijke gevallen, niets beter spreken kan, dan de woorden van de Staaten zelve, doen wij het hier volgen:



PLACCAAT van de Staaten Generaal, waar bij de Koning van Spanje verklaard werd, vervallen te zyn van
’t recht dat hij op de Nederlanden hadde, enz. enz. enz.

„ De Staaten Generaal der geunieerde Nederlanden allen den gheene die dese tegenwoordige sullen sien ofte hooren lesen, saluijt. Alsoo een iegelijk kennelijk is, dat een Prince van den Lande van Gode gesteld is hooft over zijne ondersaten, om dezelve te bewaaren ende te beschermen van alle ongelijk, overlast ende geweld, gelijk een Herder tot bewaarenisse van zijne Schapen. En dat de Ondersaten, niet en zijn geschapen tot behoef van den Prince, om hem in alles, wat hij beveeld, weder het Goddelijk of Ongoddelijk recht is, onderdanigh te wesen, en als slaven te dienen: maar den Prince om der onderdaanen wille, sonder dewelke hij geen Prince is, om dezelve, met recht en redenen te regeeren, voortestaan en lief te hebben, als een vader sijne kinderen, ende een Herder sijne schapen, die sijn lijf ende leven set om dezelve te bewaaren. Ende so wanneer hij zulks niet en doet, maar in stede van sijne Onderdaanen te beschermen, deselve zoekt te verdrukken, t’overlasten, hunne oude vrijheid, privilegien, ende oude herkomen te benemen, ende heur te gebieden, en te gebruiken als slaven, moet gehouden worden, niet als een Prince, maar als een Tijran ende voor sulkxs na recht en redene mag ten minde van zijne Ondersaten, met besondere deliberatie van de Staten van de Lande voor geen Prince meer bekend, maar verlaten, ende een andere in sijn steden, tot beschermenisse van hen lieden, voor Overhooft, sonder misbruike gekosen worden: Te meer zo wanneer de ondersaten, met ootmoedige vertooningen niet en hebben heuren voorschreven Prince konnen vermurwen, noch van zijn Tijrannig opzet keeren, en alzo geen ander middel en hebben, om heur eigene, heur huijsvrouwen, kinderen, ende nakomelingen aangeboorne vrijheid (daar zij na de wet der Natuur goed en bloed schuldig voor zijn optezetten) te bewaaren en te beschermen, gelijk tot diversche reize, uit gelijke oorzaaken, in verscheiden landen, en op diversche tijden geschied is, ende Exempelen genoeg bekend zijn: ’t welk principaalijk in dese voorschrevene Landen behoort plaats te hebben en stand te grijpen, als die van alle tijden zijn geregeerd geweest, en ook hebben moeten geregeerd worden, navolgende den Eed, bij heure Prince, bij hunne aankomste gedaan na uitwijden heurer Privilegien, Costumen, ende oudee herkomen; hebbende ook meest alle de voorschr. Landen haren Prince ontfangen op Conditien, Contracten, en Accoorden, dewelke brekende, ook naar recht den Prince van de Heerschappij van de Lande is vervallen.

Nu is ’t also, dat den Koning van Spanee, naar ’t overlijden, van hooger Memorie Keijzer Karel den Vijfden, van wien hij alle dese Nederlanden ontfangen hadde, vergetende de diensten, die so zijn Heer Vader, als hij, van dese Landen ende Ondersaten derselve hadden ontfangen, door de welke besonder de Koning van Spanje, zo loffelijke Victorie tegens zijne Vijanden verkregen hadde, dat zijn arm ende macht, alle de Waereid door, vermaard en ontzien wierd: vergetende ook de vermaaninge die de voorschrevene Keizerlijke Majesteit, hem t’andere tijden ter Contrarie hadde gedaan, heeft den van den Rade van Spanje, nevens hem wesende; (die naadien sij in deze Landen vermochten geen bevel te hebben van te Gouverneeren, of de Principale Staaten te bedienen, gelijk zij in de Koninkrijken Napels, Sicilien, tot Milanen, in de Indien, en andere Plaatzen onder des Konings geweld wezende, deden; kennende het meestendeel van hen den rijkdom en macht derzelve, hadden eenen nijd tegens de voorschreve Landen en Vrijheid van dien in hun harte) gehoor en geloof gegeven, welken raad van Spanje, of t’eenige van de principale van dien, den voorschreven Koning tot diversche reizen, voor ogen gebonden hebben, dat voor zijn reputatie en Majesteit beter was, de voorsz. Landen van nieuw te Conquesteeren, om daar over vrijelijk en absolutelijk te mogen bevoelen (’t welk tijranniseren is na zijn believen) dan onder alsulke Conditien ende restriction (als hij hadde in ’t overneemen van de heerschnppij van dezelve Landen moeten Zweeren) die te regeeren.

Welke volgende den Koning sedert alle middelen gezocht heeft, deze voorsz. Landen te brengen, uit heure oude Vrijheid ia een slavernij, onder ’t Gouvernaement van de Spanjaarden: hebbende eerst, onder ’t deksel van de Religie, willende in de principaale en magtigste Steden stellen nieuwe Bisschoppen, dezelve begiftende en doteerende met toevoering en incorporatie van de rijkste Abdijen, ende hen bijzettende negen Kanonukken, die zouden wesen van hare Rade, waar af de drie souden bijzonderen last hebben over de Inquisitie: door dewelke incorporatie deselve Bisschoppen (die zoude mogen geweest hebben, zo wel vreemdelingen als ingeboorene) zouden hebben gehad, d 'Eerste plaatze en stem in de vergaderinge van de Staaten van de voorz. Landen, ende geweest zijn Creaturen, staande tot zijne beveelen ende devotie. Ende door de voorz. toegevoegde Kanonniken de Spaansche Inquisitie ingebracht, dewelke in deeze landen, zo schrikkelijk ende Odieus, als de uiterste slavernij, zelve geweest is, zo een ijgelijk is kennelijk; zo dat de Keizerlijke Majesteit dezelve ; ‘t anderen tijden, de Landen , voorgeslagen hebbende, door de Remonstrantie, die men aan zijne Majesteit, daar tegen gedaan heeft (toonende de affectie, die hij sijne Ondersaten was toedragende) die heeft laten varen : Maar niettegenstaande diversche Remonstrantien, zo bij particuliere Steden ende Provintien, als ook van eenige Principale Heeren van den Lande, namentlijk de Heeren Montigny, en den Graven van Egmond, (tot dien einden bij Consente van de Hertoginne van Parma, toen ter tijd Regente over deze Landen, bij advijse van den Rade van State en Generaliteit na Spanje, tot distincte reisen gezonden, mondeling gedaan, ende, dat ook dezelve Koning van Spanje, dezelve mondeling goede hope gegeeven had, van, navolgende hen verzoek, daar inne te voorzien, heeft ter Contrarie korts daar na bij Brieven scherpelijk bevoolen de voorz. Bisschoppen, op zijn indignatie, terstont te ontfangen, ende te stellen in de possessie van haare Bisdommen, ende geincorporeerde Abdijen de Inquisitie te werk te stellen daar zij te vooren was, ende Ordonnantie van het Concilie van Trente (die in vele pointen Contrarieerden de Privilegien van den Landen) te achtervolgen, ’t Welke gekomen zijtide ter ooren van de gemeinte, heeft met reden oorzaake gegeeven van een grote beroerte onder haar, ende een vermindering van de goede Affectie, die zij, als goede Onderdaanen, den Koning van Spanje ende zijne voorsaten altijd hadden toegedragen, bijzonder aanmerkende, dat, hij niet alleen en zocht te Tijranniseeren, over hunne Persoonen en goed, maar ook over hunne Concientien, waar van zij verstonden aan niemand dan aan Gode alleen gehouden te wesen rekening te geven ofte verantwoorden: Waar door, en uit medelijden van de voorsz. gemeente, de Principaalste van den Adel van den Lande hebben in den Jare 1566 zekere Remonstrantie overgegeeven, verzoekende dat, om de gemeinte te stillen, en alle oproer te verhoeden, zijne Majedeit zoude de voorsz. pointen, ende bijzonder nopens de rigoreuse pointen van onderzoekinge en straffe, om de Religie, willen verzoeten, daarmede toonende de liefde en affeclie, die bij tot zijne Onderzaten, als een goedertierene Prince was toegedaan.

Ende om het zelve al naarder en met meer Autoriteit, den voorsz. Korting te kennen te geeven, ende te vertoonen, hoe nodelijk het was voor ’s Lands welvaaren, ende om ’t zelve te houden in ruste, zulke nieuwigheden aftedoen, ende het rigeur van de Contraventie van den Plakaate op ’t stuk van de Religie gemaakt te verzoeten, ter begeerten van de voorsz. Gouvernante, Rade van State, en van de Staten Generaal, van alle de Landen, als Gezamen naar Spanje zijn geschikt geweest de Markgrave van Bergen, en de voorsz. Heer de Montignij, in stede van welke gehoor te geeven, ende te voorzien op de Inconvenienten, die men voorgehouden hadde, (die mids het uitstel van daar inne in tijds te remedieeren, so de nood vereijste, alrede onder de gemeente meest in alle Landen begonnen waren hen te openbaaren) heeft door opruijng van de Spaansche Raad, de Persoonen, die de voorsz. Remonstrantie gedaan hadden, doen verklaaren voor Rebel, en schuldig aan ’t Crimen Laefae Majestatis, ende alzo strafbaar in Lijf en Goed. Hebbende daar en boven de voorsz. Heeren Gezanten namaals (meenende deze voorsz. Landen, door ’t geweld van den Hertog van Alta geheel gebracht te hebben, onder zijn subjectie ende Tijrannie) tegens alle gemeene rechten, ook onder de wreedde en tijrannigste Princen, altijd onverbreekelijk onderhouden, doen vangen, dooden en hunne goederen Confisqueeren. En alzo was’t dat meest de beroerten in deze Landen, door toedoen van de voorsz. Regente en haare adherenten, in ’t voorsz. Jaar 1566 opgedaan was, was geslist, ende vele, die de vrijheid des Lands voorstonden, verjaagt, en d’andere verdrukt, ende onder ’t oog gegebracht, so dat de Koning geen oorzaake ter waereld meer hadde (zo openlijk de opgehoudene en geintercipieerde Brieven van den Ambassadeur van Spanje Alana, in Frankrijk wezende, aan de Hertoginne van Panna, doen ter tijd geschreven, dat uitwijzen) om te niete te mogen doen, alle des Lands privilegien, dat haarent wille bij Spanjaarden tijrannig te mogen gouverneeren, als de Indien, en nieuwe geconquesteerde Landen, heeft door ingeven van den Raad, van dezelve Spanjaarden (toonende de kleine affectie, die hij sijne goede Ondersaten, was toedragende, contrarie van ’t gene hij hun, als hun Prince, als Beschermer en goed Herder schuldig was te doen) na deze Landen, om dezelve te overvallen, geschikt met grote Heirkracht den Hertog van Alba, vermaard van strafheid en crudeliteijt, een van de principaale Vijanden van dezelve Landen, vergezelschapt om als Raden, nevens hem te wezen perzoonen, van gelijker natuure ende humeuren.

Ende al was ’t so, dat hij hier in de Landen gekomen was, zonder slag of stoot, en met alle reverentie ende eere, is ontfangen van de arme Ingezetenen. die niet en verwachten, dan alle goedertierenheid ende Clementie, gelijk den Koning, hen dikwils met zijne Brieven geveinsdelijk hadde toegezeid: ja dat hij zelve van meening was te komen in Perzoon, om in alles tot genoegen van een ijgelijk order te stellen: hebbende ook ten tijde van ’t vertrek van den Hertog van Alba na deeze Landen een vloot schepen in Spanje, om hem over te voeren, ende een in Zeeland, om hem te gemoete te komen , tot grote en Excessive kosten van den Lande, doen toeroepen, om zijne voorsz. Onderzaten te abuseeren, en te beter in ’t net te brengen; heeft niet te min de voorsz. Hertog van Alba, terstond na zijne komste, wesende een Vreemdeling, en niet van den bloede des Konings, verklaart gehad, Commissie van den Koning te hebben, als Opperste Kapitein, en kort daarna van Gouverneur Generaal van den Lande, tegen de Privilegien en oude herkomen, Openbaarende genoeg zijn voornemen, heeft terstond de Principaalste Steden en Sloten, met Volk bezet, Kastelen, sterktens in de principaalste ende machtigde Steden, om die te houden in Subjectie opgerecht : de principaalste Heeren, onder dekzel van hunnen raad van doen te hebben, ende te wille emploijeeren, in den dienst van den Lande, uit last van den Koning vriendelijk ontboden, die die hem gehoor gegeven hebben, doen vangen, regens de Privilegien van Braband, daar zij gevangen waren gevoerd, voor hem zelve (niet wesende heure Competente Rechter) doen betichten: ten laatsten, sonder hem volkomelijk te hooren, ter dood veroordeeld, ende openbaarlijk en schandelijk doen dooden: de andere , beter kennisse van de geveinstheid der Spanjaarden hebbende, hen uit den Landen houdende, verklaart verbeurt te hebben Lijf ende Goed, voor zulks hun goed aanvaard, ende Geconfisceert, omdat de voorsz. arme Ingezetenen, hun niet en zouden, ’t ware met heure sterkten, ofte Princen, die hunne Vrijheid, zouden mogen voorstaan, konnen ofte mogen, tegens ’t Spaansch geweld behelpen: Behalven noch ontallijk andere Edelen, ende treffelijke Borgers, die hij, zo om den hals gebracht en verjaagt heeft, om hunne Goederen te Confisqueeren.

De Reste van de goede Ingezetene (boven den Overlast, die hij in haar Vrouwen, Kinderen, ende goede Leden, door gemeene Spaansche Zoldaten, ten haare huijzen in Guarnisoen leggende) travaleerende, met zo veele diversche Schattingen, so mids huer bedwingende te gelde, tot de bouwing van de nieuwe Kastelen, ende Fortificatien van de Steden, tot haarer eigene onderdrukkinge, als met opbrenginge van de 100ste, 20ste en 10de penning, tot betaaling van de Krijgslieden, bij hem mede gebracht, als die hij hier te Lande lichten, om te imploijeeren tegens de Ingezetenen, en die geenen, die ’s Lands Vrijheid met prijkel van haar lijfaventuur, op dat de voorz. Landzaten verarmt zijnde, geen middel ter waereld en zoude overblijven, om zijn voorneemen te beletten, en de Instructie, hem in Spanje gegeeven, van het Land te tracteeren, als van nieuws geconquesteert, te beter te volbrengen. Ten welken einde, hij ook begonnen heeft, in de principaalstee plaatzen, d’ordre van de Justitie, naar de maniere van Spanje (direckt tegen de Privilegien van den Landen,) te veranderen, nieuwe Raden te stellen, en ten laatste zijnde buiten alle vrezen, zo hem dachte, eenen tiende Penning fortzelijk te willen oprechten, op de Koopmanschappen en handwerken, tot de gantsche bederfenis van den Lande, geheel op de Kooprnanschnppen en handwerken staande, niet tegengaande menigvuldige Remonstrantien, bij elk Land, in ’t Particulier, en ook bij alle gader in ’t generaal hem ter Contrarie gedaan: !t welke hij ook met geweld zoude volbracht hebben, ten waare, dat door toedoen van mijn Heere de Prince van Oranje en andere Edelen,en goede Ingeboorene, bij den voorz. Hertog uit de Landen gebannen, Zijn Vorst. G. volgende, en meest in haaren dienst wezende, en andere Ingezetenen wel Geaffectioneerde, tot de Vrijheid van ‘t Vaderland Holland en Zeeland, kort daar na meest van hem afgevallen, en hun begeven, onder de bescherming van de gem. Heere Prince, tegens welke twee voorz. Landen, den voorz. Hertogen van Alba, geduurende zijn Gouvernement, en daarna den Groot Commandeur (die na hem, niet om te verbeteren, maar om dezelve voet van Tirannij bij bedekter middelen te vervolgen, de voorz. Koning van Spanje hier te Lande gezonden) hebben d’andere Landen, die zij met hun Guarnisoenen en opgerechte Kastelen hielden onder Spaansche Subjectie, bedwongen, om hunne perzoonen, en al hun macht te gebruiken, om die te helpen ten onder te brengen, dies niet meer dezelve Landen, die lij, tot hunnen adsistentie, als te vooren Imploijeerende, verschoonende, dan of het hunne vijanden geweest waaren, latende de Spanjaarden, onder dekzel van gemuitineert te zijn, ten aanzien van de Groot Commandeur geweldiglijk in de Stad Antwerpen komen, daar zes weken lang, tot laste van de Burgeren, naa hun discretie keeren, en daarenboven tot betaaling van hunne geiste Soldij, de Borgeren dwingende, binnen korten tijd (om van ’t geweld van dezelve Spanjaarden, ontslagen te wezen) 40,000 Guldens op te brengen; hebbende daarnaar de voorsz. Spaansche Soldaaten, meerderstoutigheid gebruikende, hen vervorderd de Stad van Brussel, in te neemen, voornemens zijnde, ten dien einde, de wapenen op te neemen, en in plaatze van de voorige Residentie van de Prince van den Landen, daar wezende, tot een Roofnest te houden, het welke haar niet gelukkende, hebbende de Stad Aalst, overweldigd, daarna de Stad van Maastricht, ende voorsz. Stad Antwerpen geweldig overvallen, gefaccageert, gepaalleert, gemoord, gebrand, en zo getracteert, dat de tijrannlgste en Cruelste vijanden, van den Landen, niet meer, of erger en zouden konnen doen, tot onuitspreekelijke schade, niet alleen van de arme Ingezetenen, maar ook meest van alle de natien van de Waereld, die aldaar hadden hun Koopmanschappen, en geld.

En niet tegengaande dat de voorsz. Spanjaarden, bij bij den Raad van Staate (bij welke doen ter tijd vermids den dood van den Groot Commandeur ’t Gouvernement van ’t Land was, volgens last en Commissie van den Koning van Spanje aanvaart) ten bijzijn van Hironimo de Rhoda , om heur overlast fortse ende geweld, ’t welk zij deeden, verklaard en aangekondigd voor vijanden van den Landen, heeft dezelve Rhoda, uit zijn Authoriteit, (of zo te Presumeeren is, uit krachten van zekere geheime instructie, die hij van Spanje hebben mochte) aangenomen, Hooft te wezen, van de Voorsz. Spanjaarden, en hunne Adherenten: en zonder aanzien van de voorz. Raad van Staten, te gebruiken den naam en Authoriteit van den Koning, re Conterfeiten zijne Zegelen, hem openbaar te dragen, als Gouverneur en Luitenant van den Koning; waardoor de Staten zijn genoodzaakt geweest, ten selven tijd met mijnen voorz. Heere Prince, ende de Staten van Holland en Zeeland, te Accordeeren, welk Accoord, bij den voorz. Raad van Staten, als Wettige Gouverneurs van den Lande, is geapprobeerd en goedgevonden geweest, om gelijkerhand, en eendrachtig, de Spanjaarden, als gemeene Lands vijanden te mogen aanvechten, en uit het Land te verdrijven, niet latende nochthans, als goede onderzaten binnen middeler tijden, bij diverse Ootmoedige Remonstrantien, den Koning aantehouden, biddende, dat zijne Majesteit dog wilde regard neemen, op de troubelen ende Inconvenienten, die alrede in den Lande geschied waaren, en apparent nog stonden te geschieden, de Spanjaarden, dog eindelijk uit den Landen te willen doen vertrekken, en te straffen die geene welke oorzaake geweest waren van ’t faccageeren en bederven van zijne voornaamste Steden, en andere onuitsprekelijke Overlasten, die zijne arme Onderzaten geleden hadden, tot vertroosting van den geene die ’t overkomen was, en tot Exempel van anderen.

Maar de Koning, al was ’t dat hij met woorden hem geliet, of tegen zijn dank en wille hetzelve geschied was, en dat hij van meening was te straffen, de Hoofden daaraf, en voortaan op de ruste van den Landen, met alle goedertierenheid (als een Prince toebehoord) te zullen order stellen, heeft nochthans niet alleen geen Justitie of straffe over dezelve, doen doen, maar ter Contrarie genoeg, met de daad , doen blijken, dat met zijn Consent, en voorgaande raad van Spanje, alles geschied was, is bij opgehoudene brieven, korts korts daarna, bevonden, dat aan Rhoda en andere Kapiteijnen (oorzaak van ’t voorz. kwaad) bij den Koning zelve geschreven word, dat hij niet alleen hunne saken goed vond, maar hun daar over prees, en beloofde te vergelden, bijzonder den voorz. Rhoda, als hem gedaan hebbende een zonderlinge dienst, gelijk hem ook tot zijnder wederkomke in Spanje en alle andere (zijnen Dienaars van de voorz. Tijrannije in deze Landen geweest hebbende) met der daad heeft bewezen. Heeft ook ten zelve tijden (meenende dies te meer de oogen van zijnen onderzaten te verblinden) den Koning in deeze landen gezonden, voor Gouverneur, zijnen Bastaard Broeder Don Jan van Oostenrijk, als wezende van zijnen bloede, die welke onder het Dekzel van goet te vinden ende te approbeeren, ’t accoord gemaakt tot Gend; het toezeggen van de Staaten voor te staan, de Spanjaarden te doen vertrekken, en de Autheurs van de gewelden en disorders, in deeze voorz. Landen geschied te doen straffen, en de Order op de gemeijne ruste van den Landen, ende heure oude vrijheid, te stellen, sochte de Staten, ende Landschappen den eenen voor den ander na, te onder te brengen, zo korts, daarna, door de geheugenisse Gods (vijand van alle Tierannije) ontdekt is, door opgehouden ende geintercipieerde brieven, daar bij bleek, dat hij van den Koning last hadde, om hem te reguleeren, naar de Instructie ende het bescheijt, dat hem Rhoda zoude geven, tot meerder geveinstheid verbiedende, dat zij elkander niet zouden zien of spreken, ende dat hij hem tegens de Principaale zoude minnelijk gedragen, ende die zoeken te winnen, tot ter tijd, dat hij door hunne middelen ende assistentie Holland en Zeeland in zijn geweld mogt krijgen, om dan voorts met de andere te doen naar zijnen zin.

Gelijk ook Don Jan, niettegenkaande hij de Pacificatie van Gend, en zeker Accoort, tusschen hem en de Staaten van alle de Landen, doe gemaakt, hadde solemneel in Presentie van alle de Staaten belooft en bezwooren, t’onderhouden; Contrarie van dien, alle middelen zocht, om de Duitsche Soldaten, die toen ter tijd, alle de principaalste sterkstentens en steden in bewaaring hadden, door middel van hunne Colonellen, die hij hadde tot zijnen wille, en devotie, met grote beloften te winnen, en daar door, die sterktens en steden, in zijne magt te krijgen, gelijk hij dan ook het meeste deel, alrede gewonnen hadde, en de plaatze hield voor hem toegedaan, om door dien middel, die geene, die hem zouden wille zoek maken, om den Prinse van Oranje en die van Holland en Zeeland, den Oorlog aan te doen, daadelijk daar toe te dwingen, en dus een straffer en cruelder Inlandschen Oorlog, te verwekken, dan ooit te vooren geweest hadde: ’t welke (gelijk dat gene dat geveinsdelijk ende tegens den meening uitwendig gehandeld word, niet lange kan bedekt blijven,) uitbrekende, eer hij volkomen zijne intentie geëxecuteerd hadde, heeft hem belet, dit niet na zijn voorneemen te konnen volbrengen , maar nochthans eenen nieuwen Oorlog in plaats van Vrede (daar hij bij zijne komste breed van opgaf; verwekt en noch duurende is. Alle het welke ons meer dan genoeg' wettige oorzaake gegeven heeft, om den Koning van Spanje te verlaten, ende een ander machtig en goedertieren Prince, om de voorz. Landen te helpen, en te beschermen, en voor te staan te verzoeken, te meer dat in alzulke disordre, en overlast, de Landen meer dan 20 Jaaren van heuren Koning zijn verlaten geweest, en getracteert, niet als Onderdaanen,maar als vijanden, zij zoekende hun eigen Heer, door kracht van wapenen ten onder te brengen.

Hebbende ook na de aflijvigheid van Don Jan, door de Baron de Sellis, onder dekzel van eenige bekwame middelen van accoorden, genoeg verklaard, de Pacificatie van Gend, die Don Jan, uit zijnen naam bezwooren had, niet te willen advoueren, en alzo daaglijks zwaarder Conditien vorgedragen. Des niettegenstaande hebben wij niet nagelaten, bij geschriften en ootmoedige Remonstrantien, met incesse van de Principaalste Princen van ’t Christenrijk, zonder ophouden te verzoeken, met den voorz. Koning te reconcileeren, en te accordeeren, hebbende ook laastmaal langen tijd onze gezanten gehad te Keulen, hoopeede aldaar door tusschenspraak van de Keizerlijke Majesteit, en de Keurvorsten, die daar mede gemoeit waaren, te verkrijgen eene verzekerden paijs met eenige gracelijke Vrijheid, bijzonder van de Religie (de Conschientie en Code principaalijk rakende: maar hebben bevonden, dat wij, met dezelve Remonstrantien en handelingen, niets van den Koning, konde verwerven; maar dat diezelve handelingen en de Communicatien alleenlijk voorgeslagen wierden, en dienden om den Lande onderling in twist te brengen, en eene scheiding tusschen dezelve te bewerken, om daar gemakkelijker, den een voor den ander ten onder te brengen, en het eerste voorneemen tegen dezelven, met rigeur te werk te stellen, dat naderhand openbaar gebleken is, bij zeker Plakaat van Proscriptien, bij den Koning uitgegeven, bij den welken wij, en alle de Officieren en Ingezetenen, van de voorz. Landen, en haare partij volgende (om ons tot meerder desperatie te brengen, alomme odieus te maaken, detrafique en handelingen te beletten) verklaart worden voor Rebelle, en over sulx verbeurd te hebben lijf en goed; zettende daar en boven, op ’t Lijf van de voorz. Heere Prince groote somme van Penningen: zo dat gansfelijk van alle middelen van reconsilatie wanhopende, en ook van alle andere remedie en secours verlaten wesende, hebben, volgens de Wet der Natuur, tot bescherming en bewaaring van onze en de Onderdaanen, Rechten, Privilegien, oude Herkomsten, en Vaderlandsche Vrijheden; van het Leven ende Eer van onze Vrouwen en Kinderen en nakomelingen, op dat zij niet zouden vallen in de Slavernije der Spanjaarden, verlatende met rechten den Koning van Spanjen, andere middelen bedwongen geweest voor te wenden, die wij tot ons meeste verzekeringe en bewaaringe, van onze Regten en Vrijheden en Privilegien voorz. hebben te raden gevonden.

Doen te weten: dat wij, ’t geen voorsz. aangemerkt, ende door den uittersten nood, als te vooren gedrongen zijnde, bij gemeen accoord, deliberatien ende overdragen, den Koning van Spanjen verklaard hebben, ende verklaaren bij deezen Jure, vervallen van zijne Heerschappije, Gerechtigheden ende Ervenisse van de voorsz. Landen, en voortaan van geene meeninge te zijn, denzelven te kennen, in eenige zaaken, den Prince, zijne Hoogheid, Jurisdictie ende Domeinen, van deze voorsz. Landen rakende, sijnen naam als Overheer meer te gebruiken, of hij iemant toetelaten gebruikt te worden: Verklaarende ook, diensvolgens alle Officiers, Justiciers, smalle Heeren, Vassalen, ende andere Ingezetenen van den Lande, van wat Conditie en Kwaliteit die zijn, voortaan ontslagen van den Eed, die zij den Koning van Spanjen, als Heere van deze voorsz. Landen geweest hebbende, eenigzints mogen hebben gedaan, ofte in hem gehouden wesende. En aangemerkt uit oorzaaken voorsz. den meestendeel van de Geunieerde Landen, bij gemeen accoord, en consent van heure Leden, hebben hun begeven gehad, onder de Heerschappij, ende Gouvernement van den Doorluchtigen Prince den Hertog van Anjou, op zeekere Conditien ende Poincten, met zijne Hoogheid aangegaan en gesloten: dat ook zijne Doorluchtigheid, den Aartshertog Matthias, het Gouvernement Generaal van den Landen, in onzen handen heeft geresigneert, en bij ons is geaccepteert geweest, Ordonneeren en Beveelen allen Justiciers, Officiers en anderen , die ’t zelve eenigzints aangaan en raaken mach, dat zii vooraan den Naam, Tijtel, groote en kleine Zegelen, Contra Zegelen en Cachetten van den Koning van Spanjen verlaten, en niet meer gebruiken: en dat in plaatze van dien, zo lange de Hoogheid van den voorsz. Hertog van Anjou, om noodelijke affaire, het welvaaren van deeze voorsz. Landen rakende, nogh van hier absent is (voor soo veele den Lande met den Hoogheid van den voorsz. Hertoge van Anjou gecontracteert hebbende aangaat,) ende anderzints, d’andere bij maniere van voorraad ende Provisie sullen aanneemen, ende gebruiken den Tijtel en Naam van ’t Hoofd ende Land Raad, en midderlertijd dat het zelve Hoofd ende Raden volkomen en dadelijk genoemd, beschreven, en in de oeffening van hunnen staat, getreden zullen zijn, onze voorsz. namen.

Wel verstaande, dat men in Holland en Zeeland, zal, als hier voormaals, gebruiken den naam van den Hoog geboorenen Vorst, den Prince van Oranje, en de Staten van de zelve Landen, tot der tijd, dat de voorsz. Land Raad, daadelijk zal zijn ingesteld, en zullen hun als dan reguleeren, agtervolgens de Consenten, bij hun lieden op den Landraad, ende Contracten „ met zijne Hoogheid aantegaan”. En in plaatze van des voorsz. Konings Zegelen, men voorts gebruiken zal, onzen grooten Zegel en Cachetten, in zaken rakende de gemeene Regeeringen, daar toe den Landraad, volgens haare Instructie zal geauthoriseerd weezen; maar in zaken rakende de Politie, Administatie van Justitie: en de andere Particuliere, in elk Land in ’t bijzonder, zal gebruikt worden, bij de Provinciaale ende andere Raden, den Namen, Tijtelen en Zegelen van de Landen respectivelijk, daar ’t zelve te doen vald, zonder anders: alles op pene van Nulliteit, van Brieven, bescheiden Depechses, die Contrarie van ’t geene voorsz. is, gedaan of gezegeld zullen wezen ende tot beter en zekerder volkoming, en efectuatie van ’t voorsz. Hebben wij geordonneert en bevolen, ordonneeren, beveelen mits dezen; dat alle des Konings Zegelen, in deze voorsz. Landen wesende, terstond na de Publicatie, gebracht zullen moeten worden, in handen van de Staten, van de respective Landen, of den genen die daar toe bij de Staaten zullen wezen gecommitteert en geauthoriseert, op peenen van arbitrale Correctie. Ordonneeren en bevelen daar en boven dat voortaan, in geenerhande manieren, in de voorsz. Landen, zal geslagen worden den Naam, Tijtel of Wapenen, van den voorsz. Koning van Spanje, maar al zulk slag en forme als zal worden geordonneert, tot eene nieuwe Goudene en Zilvere Penning met zijn gedeelte. Ordonneeren en beveelen insgelijks den President, en andere Heeren van den Secreten Raade, midsgaders alle andere Canceliers, Presldenten en Heeren, van den Raden Provintiaal en alle die Presidenten of eerste Rekenmeesters, en die van alle de Rekenkameren, in de voorsz. Landen wezende, en alle andere Officiers en Justiciers, dat zij (als heur voortaan ontslagen houdende van den Eed, die zij den Koning van Spanjen, bij den aanvang hunner Commissie gedaan hebben) schuldig en gehouden zullen wezen in handen van de Staaten, waar onderzij behooren, of hunne Speciale Gecommitteerd te doen eenen nieuwen Eed, waar mede zij ons zweeren, getrouwigheid tegens den Koning van Spanjen, en alle zijne Aanhangers, naavolgende het Formulier, daar op bij de Generaale Staaten geraamd. En zal men de voorsz. Raden, Justiciers en Officiers, gezeten onder de Landen, (met de Hoogh. van den Hertog van Anjou, gecontracteert hebbende van onzent wege) geven aften van Continuatie van hunne Officien, en dat bij maniere van Provisie, tot de aankomste van Zijne voorsz. Hoogh., in plaatze van nieuwe Commissien, inhoudende Cassatie van hunne Actens. En de voorsz. Raden Justiciers enz. enz., in die Landen, met de voorsz. Hoogheid niet gecontracteert hebbende, nieuwe Commissien onder onzen Naam en Zegelen, ten waren nochthans dat d’ Impetranten van heure voorsz. eerste Commissie wedersproken, en achterhaald wierden, van Contraventie der Privilegien enz. Ontbiedende voorts den President, en den Luiden van den Secreten Raade, Cancelier van de Hertogdomme van Braband, ende Cancelier van de Furstendomme Gelre en Graafschap Zutphen; President en Luiden den van den Rade in Vlaanderen, in Holland, Rentmeesteren enz. van beoosten en bewester Schelde in Zeeland. President en Raden in Friesland, den Schout van Mechelen, President en Raden van Utrecht, enz. enz. dat zij deze onze Ordonnantie Condigen en doen Uitroepen, door haar heele Jurisdictie, daar men gewoon is dergelijke afkondiging te doen, op dat niemant de Cause van Ignorantie Pretendeeren magh; ende dezelve doen onderhouden en achtervolgen, onverbreekelijk en zonder infractie, en daar toe rigoreuselijk bedwingende, die Overtreders in manieren, zonder verdrag of dissimulatie. Want wij tot welvaaren van den Landen, alzo hebben bevonden te behooren. Ende van des te doene, en wat daar aan kleeft, geven wij U, en elk die ’t aangaan magh, volkomene macht, authorisatie en zonderling bevel. Des te Oorconde, hebben wij onzen Zegel daar aan doen hangen; gegeven in onze Vergadering in ’s Gravenhage, XXVI. Junij 1581.”

Op de plijke stont geschreven. Ter Ordonnantie van de voornoemde Staten, ende Getekend J. van ASSELIERS.

< >