was, volgens Sligtenhorst, in zijne Geldersche Geschiedenissen, een uitermaate kostelijke Abtdij; die echter, volgens Trithemius, geene vijftig jaaren heeft gestaan. Zij was gesticht door eenen Menwercus, den zoon van Wiking, Voogd van Gelderland, of, zo anderen zeggen, van Imodus, Graave van Teisterband. De voorstanders van het eerste gevoelen, voegen ’er nevens, dat hij drie Broeders gehad heeft, allen van aanzien.
De eerste van deeze, was Wichard de III, de zevende Voogd van Gelderland; de tweede, Willem, die de 21ste Bisschop van Utrecht was; en de derde, Richard, die den Mijter te Luik gedragen heeft. Menwercus was Bisschop van Paderborn, alwaar hij een Klooster zou gestigt hebben, ‘t welk deezen zelfden naam droeg, en hij, nevens zijne andere goederen, en onder die Putten, op de Veluwe, en de Parochie van Abdinkhof, met groote inkomsten voorzien heeft. Dit Klooster had eene deftige Celle, of Uithof, welke de woonplaats was van eenen Monnik, die de inkomsten van alle de goederen des Kloosters ontving. Ook waren hier bij twee Vikarijen, de eene ten diende der Maagd Maria, de andere van den Apostel Andreas.
Zie VAN RHYN en VAN HEUSSEN, Oudh. van Deventer, II Deel, bl. 389-394.