bekend is het, uit de oude Geschiedenissen van ons Vaderland, welke verwoestingen de Noordsche Volkeren, meermaalen, hebben aangericht, en welke magt de Frankische Vorsten, tegen hun, op de been moesten houden; men leest in dien tijd bijna niets dan van rooven, plonderen en branden. Onder die geenen, welke, door de Vorsten, als Opperheeren of Graaven, waren aangesteld, om de Landzaten, tegen hunne woede, te bevrijden, was deeze ABDAGUS, welke, in ‘t Jaar 873, met eene menigte Friesen, den Deen Rudolf tegen trok, en met hem in een hevig gevecht geraakte, aan ‘t Oosteinde van ‘t Flie. Rudolf sneuvelde reeds in den aanvang van den strijd; waarna de Friezen de zege bekwamen, en de Deenen noodzaakten, onder zekere voorwaarden, het land te ruimen.
Schoon de meeste oude Friesche Schrijvers deeze overwinning op rekening van hunne Potesalen stellen, komt echter de eer daar van deezen Abdagus toe.Zie SCHOTANUS en F. SJOERDS, Jaarboeken, 11 Deel, bl. 64.