[/i]een zeer oude Heerlijkheid, Slot, of Adelijk Huis, was reeds bekend, ten tijde van Keizer Otto den Eersten, bijgenaamd de Groote. in ‘t Jaar 953; het lag in ‘t Sticht van Utrecht, bij het zo evengemelde Dorp ter Aa. Voortijds stond dit Slot, of Huis ter Aa, op eene andere plaats, doch niet verre van die, waarvan SMIDS ons een afbeelding in ruïne vertoond heeft. Het behoorde, gelijk ook Loenen, ten tijde der regeeringe van gemelden Keizer Otto, aan Graaf Otto: maar deeze zig tegen de Keizerlijke Majesteit vergrijpende, werden alle zijne goederen verbeurd verklaard, en Loeven aan Bisschop Balderiek geschonken.
In oude brieven en aantekeningen, vindt men menigmaal, lang voor ‘t Jaar 1000, van dit Huis ter Aa gewag gemaakt; in sommigen van die wordt het ook wel Aha genaamd.Op de gemeene dagvaart der Heeren Staaten des Lands van Utrecht, op den 27 October 1536, werd dit Huis verklaard te behooren onder de vrije Riddermatige Hofsteden.
Van dit Gebouw vertoonde zig deszelfs ruïne, in ‘t Jaar 1704, aan den Oudheidkundigen L. SMIDS, van vooren met een ontoeganklijk Plein, hebbende nog ter rechterhand een ringmuur, en van vooren, aan de flinker zijde, tot op de helft, een stuk muurs; doch op de zijde aan de flinkerhand, was gemelde ringmuur geheel omver gevallen; op ‘t einde, of op de flinkerzijde naar Breukelen, was een nog overeindstaande helft, of doorsnede, van een agtkanten Toren, aan de zijde van ‘t Plein met zeer doorgaande Vensteren: zijnde van binnen, beneden aan den grond, nog eenige uithoeken van een laag gewelf. Deze toren was, door een Gracht, toen reeds met ruigte bewassen, gescheiden van een vierkanten Brug, van vooren opgescheurd, doch aan de andere drie zijden geheel en toegeslooten. De volkomenste afbeelding daar van is die van Rochman, gedaan in 1645 en 1647, waarop hetzelve met twee Gevels verbeeld word. De aftekening van J. Goeree, vinde ik ruimer en uitgebreider, dan die van Smids.
Doch al wat de tijd aan gemelden Rochman had overgelaten, is door den moedwil der Franschen, in ‘t Jaar 1673, vernield. Eenigen tijd te vooren behoorde het aan ‘t geslacht van Renesse Moermont, uit welk geslacht Jonkheer Reinaud Abram van Renesse, Heer van ter Aa, ’er noch in de Ridderschap van gekend word.
Zie CORTGEEN Chron., bl. 106. M. SCHOOOK, Belg. Foed. SMIDS Schatkamer.