Definities van Groot woordenboek der Nederlandsche taal in de Ensie H
- Hangijzer
- Hangkamer
- Hangoor
- Hangop
- Hangpartij
- Hangsel
- Hangslot
- Hangwal
- Hangwrak
- Hangzeel
- Hanig
- Hannekemaaier
- Hannekenuit
- Hanneman
- Hannen
- Hannes
- Hannesen
- Hannik
- Hans
- Hansa
- Hansom
- Hansoppen
- Hanssop
- Hansworst
- Hanteeren
- Hanze
- Hanzeaten
- Hanzestad
- Hap
- Haperen
- Happa
- Happe
- Happen
- Happer
- Happig
- Hapschaar
- Haptisch
- Har
- Harakiri
- Harangeeren
- Harasseeren
- Harceeren
- Harceleeren
- Hard
- Hardachtig
- Hardarren
- Hardbekkig
- Hardbittig
- Hardbloem
- Harddraven
- Hardebol
- Hardebollen
- Hardejantjes
- Harden
- Hardepad
- Harder
- Harderwijker
- Hardgeel
- Hardgieterij
- Hardglas
- Hardgras
- Hardgrauw
- Hardgroen
- Hardhalmig
- Hardhandig
- Hardheid
- Hardhoofdig
- Hardhoofdigheid
- Hardhoorend
- Hardhout
- Hardhuiden
- Hardhuidig
- Hardigheid
- Hardijzer
- Hardkelk
- Hardleerend
- Hardleersch
- Hardlijvig
- Hardlood
- Hardloopen
- Hardlooper
- Hardnekkig
- Hardop
- Hardrijden
- Hardroeier
- Hardschillig
- Hardsoldeer
- Hardsteen
- Hardvallen
- Hardvochtig
- Hardvorm
- Hardvrucht
- Hardzeilen
- Harem
- Haren
- Harenmaker
- Harent (te en ten)
- Harenthalve
- Harentwege
- Harentwil (om)