Definities van Groot woordenboek der Nederlandsche taal in de Ensie H
- Huichelachtig
- Huichelarij
- Huichelen
- Huid
- Huidademhaling
- Huideelt
- Huiden
- Huidenkooper
- Huidhoudster
- Huidig
- Huidklier
- Huidskleur
- Huidsmeer
- Huidvetten
- Huidvetter
- Huidvlek
- Huif
- Huifkar
- Huig
- Huik
- Huikelen
- Huikeling
- Huiken
- Huiker
- Huilbui
- Huilebalk
- Huilebalken
- Huilen
- Huiler
- Huilerig
- Huilmes
- Huipke
- Huis
- Huisakte
- Huisanker
- Huisbakken
- Huisbediende
- Huisdeur
- Huiselijk
- Huisgeit
- Huishoudboek
- Huishoudelijk
- Huishouden
- Huishouder
- Huishoudgeld
- Huishouding
- Huishoudkamer
- Huishoudzeep
- Huishuur
- Huisindustrie
- Huisje
- Huisjesmelker
- Huisjongen
- Huislijk
- Huislinnen
- Huislook
- Huislucht
- Huismaken
- Huisman
- Huismansdoghter
- Huismanskiesrecht
- Huismanswoning
- Huismarter
- Huismoeder
- Huismoederlijk
- Huismuis
- Huisplaag
- Huispostille
- Huisraad
- Huisvaderlijk
- Huisverdriet
- Huisvesten
- Huisvlieg
- Huisvlijt
- Huisvredebreuk
- Huisvriend
- Huiswaarts
- Huiswacht
- Huiswerk
- Huiswet
- Huisweven
- Huiszaak
- Huiszegen
- Huiszittend
- Huiszittenhuis
- Huiszoeking
- Huiven
- Huiverachtig
- Huiveren
- Huiverig
- Huivering
- Huiveringwekkend
- Huizen
- Huizenbouw
- Huizing
- Huk
- Hukken
- Hul
- Hulde
- Huldebetoon
