HAR, HARRE, v. (harren), ook HER, HERRE , v. (herren), duim, (ook) scharnier van een hengsel: de har van emc deur (van een hek, van eene sluisdeur);
— stijl waarom eene sluisdeur draait, draaistijl:
— top van eene as;
— pot of pan waarin eene har loopt;
— (gew.) kier: de deur staat op eene har. HARRETJE, HERRETJE, o. (-s).