HAREM, m. (-s), (bij aanzienlijke Mohammedanen) het vrouwenverblijf; al de vrouwen en bijzitten van een Mohammedaanschen groote;
—BROEK, v. (-en), broek zooals de haremvrouwen dragen:
—ROK, m. (-ken);
—VROUW., v. (-en);
—WACHTER, m. (-s), bewaker van een harem, eunuch.