Definities van Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal in de Ensie T
- thes
- thesaurie
- thesaurier
- thesaurierschap
- Theseus
- thesi (in)
- thesis
- Thespis
- Thessalië
- Thetis
- Thomas
- Thomist
- thomistisch
- thope
- Thor
- thora
- thrombose
- thuis, tehuis
- thuisblijven
- thuisbrengen
- thuishoren
- thuiskomen
- thuiskomst
- thuiskrijgen
- thuisreis
- thuiswerk
- thuiswerker
- thuja
- Thusnelda
- thymusklier
- thyrsus
- tiara, tiaar
- Tiber
- Tiberias
- Tiberius
- tibet
- tic
- tichel
- tichelaar
- tichelen
- ticheloven
- tichelsteen
- ticket
- tiegen
- Tielerwaard
- tien
- Tien geboden
- tiend
- tiendaags
- tiendblok
- tiendboek
- tiende
- tiendehalf
- tiendelig
- tienderhande
- tienderlei
- tiendheer
- tiendplichtig
- tiendrecht
- tiendrente
- tiendubbel
- tiendwet
- Tiengemeten
- tienguldenstuk
- tienling
- tienmaal
- tienman
- tienponder
- tienregelig
- tienstammenrijk
- tienstuiversgast
- tienstuiverstuk
- tiental
- tientallig
- tientje
- tienurendag
- tienvoud
- tienvoudig
- tienwerf
- tienzijdig
- tier
- tier(e)lantijntje
- tiërceren
- tiërcering
- tierelieren
- tieren
- tierig
- tiers-état
- tieterken, tietsken
- tij
- tijd
- tijdaffaire
- tijdbepaling, tijdsbepaling
- tijdbesparing
- tijdelijk
- tijdelijke
- tijdens
- tijdgeest
- tijdgenoot
- tijdgranaat
