Gepubliceerd op 11-11-2021

tijdelijk

betekenis & definitie

I. bn., bw. (1 voorbijgaand, vergankelijk; 2 voor zekere tijd, 3 wereldlijk, werelds, 4 Z.-N. bijtijds, vroeg):

1. het tijdelijke leven, de tijdelijke goederen, alles hier op aarde is maar tijdelijk;
2. een tijdelijke benoeming, tijdelijk aangesteld;
3. het tijdelijk gezag en het geestelijk of kerkelijk;
4. Z.-N. zorg, dat gij tijdelijk komt, tijdelijk opstaan,

II. als zn.

< >