Hoe groot, hoe klein, hoe modern of hoe ouderwets een circus ook is - de mare van zijn komst wekt in elke stad en in ieder dorp plezierige verwachtingen. Want om het circus hangt een sfeer van romantiek, die zelfs de nuchterste Nederlander niet helemaal onberoerd laat.
Het woord ‘circus’ lijkt veel op ‘cirkel’ - en daar is ook alle reden voor, want in elke circustent zijn een of meer cirkels te vinden. In vaktaal heten ze ‘ringen’; het zijn de met zaagsel gevulde arena’s, waarin de circusvoorstelling zich afspeelt. Tegenwoordig hebben de meeste circussen slechts één ring maar er zijn er geweest, waarin in niet minder dan vijf ringen tegelijkertijd werd opgetreden !
Van een circus is voor het eerst sprake in het Romeinse Rijk; het was een van de voornaamste volksvermaken in het oude Rome. Hoofdschotel van die Romeinse programma’s was altijd het wagenrennen. Maar in de pauzes traden vaak acrobaten en paardendresseurs op.
Na de val van het Romeinse Rijk verdween het circus eeuwenlang. Pas 200 jaar geleden begonnen er opnieuw kleine, reizende circussen door Engeland te trekken. Het waren gezelschappen, die uit acrobaten en goochelaars bestonden en meestal in de openlucht optraden. In de jaren daarna ontstonden er, zowel in Europa als in Amerika, tientallen circusgezelschappen. De meeste waren reizende groepen, die in grote tenten optraden en van plaats tot plaats trokken. Andere echter hadden een eigen gebouw, waarin ze tijdens het seizoen elke avond optraden.
Het bekende, Nederlandse circus Carré uit Amsterdam had een tussenoplossing gevonden: in de zomermaanden trok het met wagens en tenten door Europa; in de winter speelde het in een eigen circusgebouw in de Nederlandse hoofdstad, het tegenwoordige Theater Carré. In de bloeitijd van het circus groeide natuurlijk ook het aantal nummers. De acrobaten en goochelaars kregen gezelschap van dierentemmers, trapeze-artisten, jongleurs, clowns, koorddansers, messenwerpers, degenslikkers, vuurvreters, paardendresseurs, slangemensen, levende projektielen en in het moderne circus zelfs van balletmeisjes, revue-artisten en skelterfenomenen. Tegelijkertijd groeide het aantal mensen, dat nodig is om een grote circusvoorstelling mogelijk te maken: elektriciëns, verzorgers, chauffeurs, tentenzetters, cassières, muzikanten, kostuumontwerpers, machinisten, belichtingstechnici, reclame-deskundigen, masseurs en soms zelfs dierenartsen. Circussen, die in de loop der jaren grote bekendheid hebben gekregen zijn o.a. de gezelschappen van Barnum en Bailey, Sarassani, Krone, Strassburger, Hagenbeek, Mullens, Knie, Benneweis, Van Bever, Renz, Carré en (de laatste jaren in Nederland) Boltini.
Veel van de circusgezelschappen zijn tijdens en na de laatste wereldoorlog voorgoed verdwenen - voor een deel ook, omdat de belangstelling voor het circus in deze tijd tanende is. Of het circus echter ooit helemaal verdwijnen zal, valt sterk te betwijfelen.