De adelaar of arend is een grote roofvogel, die in tal van landen voorkomt. Hoewel de adelaar in Nederland niet broedt, zijn ook in onze streken wel eens exemplaren waargenomen.
Die waren dan meestal op doortocht naar hun broedgebied. Er zijn veel soorten adelaars. In Nederland alleen al zijn in de loop der jaren zes soorten gezien: de visarend, de steenarend, de bastaardarend, de schreeuwarend, de zeearend en de slangenarend. Alleen vogelkenners kunnen die soorten uit elkaar houden. Adelaars zijn grote, sterke vogels. Ze kunnen wel een meter hoog worden en de grootste soorten meten van de ene vleugeltip naar de andere ruim twee meter.
Natuurlijk bouwen deze reuzevogels grote nesten. Soms doen ze dat in hoge boomtoppen; meestal echter op de hoogste punt van onbeklimbare rotsen, vanwaar ze de verre omgeving kunnen overzien. Gewoonlijk legt een adelaarswijfje in het broedseizoen twee of drie eieren. De jonge vogels zijn aanvankelijk overdekt met lichtkleurig dons, dat echter snel plaats maakt voor echte veren. Gewoonlijk duurt het een week of tien voor een jonge adelaar voor het eerst het luchtruim kiest en op jacht gaat naar zijn eigen voedsel. Adelaars leven van andere dieren.
De visarend - de naam zegt het al - jaagt op vis, die hij van grote hoogte af opzoekt. Hij laat zich als een steen naar beneden vallen om pas dicht boven het water zijn val te breken met zijn geweldige vleugels. De twee klauwen grijpen in het water en gewoonlijk heeft de vis dan weinig kans meer. Andere adelaars eten alleen maar landdieren: konijnen, muizen, ratten, enz. Af en toe vallen ook wel eens lammetjes en reekalfjes aan de adelaar ten prooi.