Alle dieren ademen zuurstof in: een van de gassen, waaruit onze lucht is samengesteld. Sommige betrekken die zuurstof direct uit de lucht; andere verzamelen hem uit lucht, die in water is opgelost.
Maar alle dieren hebben één ding gemeen: als ze uitademen is de zuurstof veranderd in koolzuur. In de dierenwereld hebben zich alle mogelijke manieren van ademhaling ontwikkeld. De mens en het zoogdier ademen door middel van longen; vogels doen hetzelfde en ook volwassen amfibieën hebben longen: kleine luchtzakjes, die door buisjes met elkaar verbonden zijn.Vissen doen het anders; in plaats van longen hebben ze kieuwen, die de opgeloste lucht uit het water opnemen. Longvissen leven soms in, soms buiten het water. Om in beide gevallen in leven te kunnen blijven hebben ze kieuwen én longen.
Insekten ademen over het algemeen door buisjes, waardoor lucht naar alle delen van het lichaam wordt gevoerd. Merkwaardig is echter, dat sommige insekten in hun larvestadium in het water leven en in die periode uitgerust zijn met kieuwen. Bepaalde spinnensoorten daarentegen bezitten inplaats van luchtbuisjes zg. ‘boeklongen’: zakjes, die net als een boek gevuld zijn met mesdunne ‘blaadjes’ huid.
Er zijn dieren, die geen afzonderlijk ademhalingssysteem hebben. De aardworm bijvoorbeeld kan alleen maar zuurstof krijgen als hij zich in vochtige aarde bevindt; zuurstof uit de lucht kan dan direct door de huid in het lichaam binnendringen.
Bepaalde dieren ademen vlugger dan andere. Een spitsmuis bijv. ademt tien keer sneller dan een mens. Maar vlug of langzaam: het ademhalen mag nimmer ophouden omdat zonder zuurstof geen dier in leven kan blijven.