Bijbelse encyclopedie

Prof. dr. F.W. Grosheide (1950)

Gepubliceerd op 17-04-2025

JOAS

betekenis & definitie

1. De vader van Gideon, Richt. 6.

Zie Gideon.2. Zoon van Ahazia, den koning van Juda, zie Ahazia 2. Zie over Joas 2 Kon. 11 en 12; 2 Kron. 22 : 10—24 : 27. Hij was koning over Juda 836—797 v. C. Zie over zijn redding en zijn troonsbestijging Athalia. Joas had beide te danken aan zijn tante Joséba en aan haar man, de hogepriester Jojada. Joas was 7 jaar oud, toen hij koning werd. Zijn moeder heette Zibja en was afkomstig uit Berséba, 2 Kon. 12 : 1; 2 Kron. 24 : 1. Hij deed wat recht was in de ogen des Heren, zolang Jojada leefde en hem onderwees, 2 Kon. 12 : 2; 2 Kron. 24 : 2. De offerhoogten verdwenen evenwel niet, 2 Kon. 12 : 3. Jojada nam voor hem 2 vrouwen, 2 Kron. 24 : 3. Als een der regeringsdaden van J. uit de tijd, dat Jojada nog leefde, wordt ons 2 Kon. 12 : 4 v. meegedeeld, dat hij de priesters toestemming gaf al het geld der heilige gaven enz. voor zichzelf in ontvangst te nemen, op voorwaarde, dat zij de tempel, die bouwvallig geworden was, zouden herstellen. Volgens 2 Kron. 24 : 4 en 5 gaf Joas de priesters en de Levieten de opdracht, het land in te trekken en geld voor de restauratie van de tempel te verzamelen; Athalia en haar zonen waren vooral de schuld van de bouwvallige toestand van de tempel, 2 Kron. 24 : 7. Doch de uitslag van de actie is teleurstellend. Na enkele jaren, in zijn 23e regeringsjaar moest J. constateren, dat de priesters het bouwvallige van de tempel niet hadden hersteld en dat de Levieten geen spoed hadden gemaakt, 2 Kon. 12 : 6; 2 Kron. 24 : 5. De koning riep Jojada ter verantwoording en bepaalde, dat voortaan al het geld voor de restauratie van de tempel zou worden afgeleverd, op voorwaarde, dat de priesters niet meer voor deze restauratie zouden behoeven te zorgen. Het geld werd nu door de priesters in een door Jojada geplaatste kist geworpen en uit de opbrengst van deze kist werden werklieden en aankoop van materiaal bekostigd, 2 Kon. 12 : 7—16; 2 Kron. 24 : 8—14. Na de dood van Jojada weten de oversten van Juda hem onder hun slechte invloed te krijgen en gaat het met J. de verkeerde kant uit; hij gaat de afgoden dienen, 2 Kron. 24 : 17, 18. Naar de profeten, die de Here zond, werd niet geluisterd, 2 Kron. 24 : 19. Zacharia, de zoon van J.’s weldoener Jojada, werd zelfs op bevel van de koning in de voorhof van de tempel gestenigd, omdat hij als profeet bestraffend optrad, 2 Kron. 24 : 20—22, Matt. 23 : 35, Luc. 11 : 51. Doch de Here vervult de wens door deze martelaar bij zijn sterven geuit: de Here zie en wreke het! De straf bestaat in een tocht van Hazaël tegen Jeruzalem, waarbij J. slechts door het geven van goud uit tempel en paleis de Arameër tot aftocht kan bewegen. Zie Hazaël en 2 Kon. 12 : 17, 18; 2 Kron. 24 : 23, 24. Uit Kron. blijkt, dat de Arameërs met weinig mannen een talrijk Judees leger konden verslaan en dat zij veel buit maakten. J. was reeds ernstig ziek, toen de Arameërs aftrokken, en werd door Jozachar, de zoon van Simeath, en Jozabad, de zoon van Somer, die tegen hem een samenzwering gemaakt hadden, vermoord, in het huis van de Millo, 2 Kon. 12 : 19—21. 2 Kron. 24 : 25 wordt als reden voor deze samenzwering opgegeven de moord op de zoon van Jojada. 2 Kon. 12 : 21 staat, dat men hem begroef bij zijn vaderen in de stad Davids; 2 Kron. 24 : 25 staat, dat men hem begroef in de stad Davids, maar niet in de graven der koningen. Zijn zoon Amazia werd koning in zijn plaats. J. is een voorbeeld van een goed begin en een slecht einde, hij is een illustratie van wat staat Ez. 18 : 24.
3. De zoon en opvolger van Joahaz, de koning van Israël. Zie over hem 2 Kon. 13 : 10—25; 14 ; 8—17; 2 Kron. 25 : 17—25. J. regeerde 798—783 v. C. Hij deed wat kwaad is in de ogen des Heren; hij wandelde in al de zonden van Jerobeam, de zoon van Nebat, 2 Kon. 13 : 11. Aan het begin van zijn regering, toen het land zich nog in een ellendige toestand bevond door de druk van Aram (zie Joahaz 2) beloofde Elisa, die op zijn sterfbed lag, de koning 3 overwinningen op Aram, slechts 3: het hadden er meer kunnen wezen, had de koning zich maar doortastender getoond in die „test” met de pijlen. Nu werden het er slechts 3 en zou zijn zoon Jerobeam II meer aanspraak kunnen maken op de titel „verlosser”, 2 Kon. 13 : 5; 13 : 14—21. Inderdaad behaalde J. 3 overwinningen op Aram en ontnam hij weer de steden aan Benhadad, de zoon van Hazaël, welke deze aan zijn vader Joahaz had ontnomen, 2 Kon. 13 : 25. Ook behaalde Joas een verpletterende overwinning op de Judese koning Amazia; zie Amazia. J. werd begraven te Samaria bij de koningen van Israël en opgevolgd door zijn zoon Jerobeam; 2 Kon. 14 : 16.

< >