Bijbelse encyclopedie

Prof. dr. F.W. Grosheide (1950)

Gepubliceerd op 17-04-2025

ELISA

betekenis & definitie

„mijn God is redding”, de zoon van Safat, een welgestelde boer uit Abel-Mehóla, de profeet, die eerst de dienaar en leerling, later de opvolger van Elia was. Het optreden van E. kenmerkt zich door veel wonderen.

Hij staat dichter bij de mensen dan Elia, leeft met de politieke verwikkelingen van zijn vaderland mee, helpt daarin, als het nodig is, maar toont diezelfde hulpvaardigheid in de noden van de enkeling. Men kan bij Elia en E. denken aan Joh. de Doper en Jezus, al is E. de mindere van Elia, op wiens werk hij kon voortbouwen tot heil van het 10-stammenrijk. De indruk, die hij op ons maakt, is die van een zachter persoon dan de geweldige Elia, al kent ook E. de ijver tot bestraffing van wie de zaak van zijn God aanrandt, 2 Kon. 2 : 23—25; 5 : 25—27. Evenals bij Elia heeft men het vreemd gevonden bij E., dat hij niet de zonde van de eredienst van het gouden kalf bestrijdt. Men kan daartegen opmerken, dat bij Elia de volle nadruk viel op de bestrijding van de Baäldienst. En E. had het wat dit betreft wel gemakkelijker, dat hij Jehu tot koning moest zalven, die aan die Baäldienst een einde maakte, doch heeft, al staat het niet uitdrukkelijk in de Schrift, zeker niet in de kalverendienst berust. Mededelingen als 2 Kon. 4 : 23, 42, zeggen toch in elk geval, dat de profeet niet met die dienst te maken wilde hebben en er iets tegenover wilde stellen. E. heeft een heel lange tijd als profeet gewerkt en is oud geworden, 85 jaar of iets ouder. Hij is geboren ± 885 v. C. en stierf niet eerder dan 798 v. C. Hij heeft door zijn werk veel gedaan tot de instandhouding van een kring van vromen in het rijk der 10 stammen. Hij werd door de Here genoemd aan Elia bij de Horeb. Deze kreeg daar de opdracht hem tot profeet in zijn plaats te zalven, 1 Kon. 19 : 16, 17. 1 Kon. 19 : 19—21 lezen wij, dat Elia aan E. zijn mantel toewerpt, terwijl laatstgenoemde bezig was te ploegen. Bij deze roeping was E. waarschijnlijk ± 25 jaar oud. Hij volgde Elia en diende hem. Wanneer Elia ten hemel zal worden opgenomen, begeleidt E. hem van Gilgal naar Bethel, en van Bethel naar Jericho, en van Jericho over de Jordaan. Eer dat Elia van hem wordt weggenomen vraagt en verkrijgt E. een dubbel deel van zijn geest, 2 Kon. 2 : 9—12. Bij Elia’s ten hemel varen roept hij uit: „Mijn vader, mijn vader! Wagen en ruiters van Israël!”, 2 Kon. 2 : 12. Met Elia’s afgevallen mantel doet hij zijn eerste wonder: het splijten van het water van de Jordaan, 13, 14. Dan erkennen de profeten van Jericho: „De geest van Elia rust op E.” 15. Van E. worden ons veel wonderen meegedeeld. Hij maakt het water te Jericho gezond, 19—22. Knapen van Bethel, die hem bespotten, worden door hem vervloekt, waarna twee berinnen 42 van deze kinderen verscheuren, 23—25. Bij de veldtocht van Joram, de zoon van Achab, tegen Moab is E. tegenwoordig en redt de koningen Joram, Josafat en de koning van Edom uit watergebrek. Bovendien voorspelt hij de overwinning. Maar hij zegt vóórdat hij hulp wil verlenen, dat hij het alleen doen wil om Josafat, de koning van Juda. Bovendien komt de hand des Heren pas over hem, nadat een citerspeler is gaan spelen, 3 : 11—19. Een weduwe van een profeet, die tot E. om hulp roept wegens schulden, wordt door een wonder van vermeerdering van olie, die zij kan verkopen, geholpen, 4 : 1—7. Een vermogende vrouw uit Sunem, die hem op de doorreis telkens gastvrij ontving, wordt met haar man door de profeet beloond met een zoon, die als knaap sterft, maar weer opgewekt wordt, 8—37. Wanneer profeten in Gilgal van vergiftige planten gegeten hebben, werpt E. meel als tegengif in de pot, 38—41. Telkens treft het ons bij de wonderen van E., dat hij van middelen gebruik gemaakt heeft. Al zijn het middellijke wonderen, dit doet aan het wonder niets af. Hij spijzigt 100 man met 20 gerstebroden en vers koren van een man uit Baäl-Salisa, 42—44. Naäman, de legeroverste van de koning van Aram, wordt door E. door middel van het 7 maal baden in de Jordaan genezen. Gehazi, die de profeet en Naäman door zijn hebzucht bedriegt, wordt met de melaatsheid van Naäman gestraft, 2 Kon. 5. Bij deze gelegenheid blijkt, dat E. op verre afstand kan zien wat er gebeurt. Zijn hart ging met Gehazi mee, toen Naäman zich omkeerde van zijn wagen af hem tegemoet, 5 : 26. Wanneer een van de profeten bij werkzaamheden bij de Jordaan het ijzeren blad van een bijl verliest, weet E. door middel van een stuk hout het ijzer te doen drijven, 6 : 1—7. Hij waarschuwt de koning van Israël enkele malen en deelt hem de plaats mee, waar de Arameërs trachten Israëls gebied binnen te vallen, zodat deze zijn tegenmaatregelen kan treffen. Een leger, door de koning van Aram gezonden om de profeet gevangen te nemen, wordt door de Here op verzoek van E. met blindheid geslagen, zodat hij het van Dothan naar Samaria kan brengen. De koning van Israël (waarschijnlijk Joram) wil het neerslaan, maar E. laat de koning een grote maaltijd ervoor aanrichten, waarna zij weer mogen vertrekken, 6 : 8—23. Toen door een beleg van Samaria door Benhadad van Aram de nood der stad op het hoogst was gestegen, voorspelde E. dat de volgende dag in de poort van Samaria een maat gries een sikkel zou kosten en twee maten gerst een sikkel, 7 : 1. Aldus geschiedt en de adjudant, die met de voorspelling van de profeet gespot heeft, wordt naar diens woord niet in staat gesteld ervan te eten: het volk vertrapt hem bij het gedrang in de poort. Ook dit geschiedde waarschijnlijk tijdens koning Joram, 6 : 24—7 : 20. Wie de koning is geweest, die in 8 : 3—6 met Gehazi in gesprek is, wanneer de Sunamietische vrouw, wier zoon Elisa levend had gemaakt, zijn hulp inroept, weten wij niet. Het kan zijn, dat v. Gelderen gelijk heeft en dat wij aan Jehu hebben te denken. Dat Gehazi onder deze koning reeds melaats was, acht v. Gelderen geen bezwaar, omdat het niet verboden was, met een melaatse onder de vrije hemel te spreken.2 Kon. 8 : 7—15 wordt verhaald, hoe Elisa te Damascus aan Hazaël het koningschap over Aram aankondigt. Men moet èn bij het ingrijpen in Damascus èn bij het zalven van Jehu niet vergeten, dat E. hier slechts de bevelen des Heren aan Elia (1 Kon. 19 : 15—17) uitvoert. 1 Kon. 9 : 1 geeft hij een van de profeten de opdracht Jehu, de zoon van Nimsi, in Ramoth in Gilead te zalven. Dan verhaalt de Schrift ons nog slechts iets van E.’s sterfbed, 2 Kon. 13 : 14—21. Dat is 44 jaar na de zalving van Jehu, die plaats greep in 842 v. C. Joas, de zoon van Joahaz, dus de kleinzoon van Jehu, brengt aan de zieke profeet in diens huis te Samaria een bezoek, wordt door deze getoetst, maar te licht bevonden. Wel zal hij de Arameërs drie maal slaan, maar doordat hij geen volharding betoond had in het slaan van de pijlen tegen de grond, is er van Joas niet de vernietiging van Aram te verwachten. Hieruit blijkt, dat de profeet op zijn ziekbed nog volop bezig is met de stand van de oorlog die het volk des Heren te voeren heeft tegen het machtige Aram. Geen wonder dat Israëls koning bij zijn binnentreden over de profeet weent en dezelfde woorden gebruikt als indertijd door E. waren gezegd over Elia: „Mijn vader, mijn vader! Wagen en ruiters van Israël!” (2 Kon. 13 : 14—19). Tenslotte wordt nog verhaald, hoe het lijk van een man, dat geworpen wordt in het graf van E., weer tot leven komt, 20, 21. Dit voorval wijst heen naar Hem, die door Zijn graf het leven aan het licht brengt en doet triumferen.

< >