Bijbelse encyclopedie

Prof. dr. F.W. Grosheide (1950)

Gepubliceerd op 17-04-2025

VADER

betekenis & definitie

Het Hebr. woord voor „vader” is āb. Men weet niet zeker, wat dit woord oorspronkelijk betekent en neemt wel aan, dat het eenvoudig ontleend is aan het gestamel van een klein kind.

In het O.T. wordt āb gebruikt voor v., doch ook voor: voorvader, stamvader, verzorger. „Vader” wordt als eretitel gebruikt voor de leermeester door de leerling. In die betekenis treft men het woord in het boek der Spreuken aan. Elisa gebruikte de uitdrukking „mijn vader” ten opzichte van Elia, en koning Joas van Israël ten opzichte van Elisa, 2 Kon. 2 : 12; 13 : 14. Van God wordt de naam Vader meermalen in het O.T. gebruikt, Deut. 32 : 6; 2 Sam. 7 : 14; Jes. 63 : 16; Jer. 3 : 4; Mal. 1 : 6. Het betreft dan de verhouding van de Here tot Zijn volk of tot een lid van dat volk. Vandaar, dat het zo droevig is, wanneer leden van dat volk een afgod deze eretitel geven, Jer. 2 : 27. De vaderlijke macht in Israël over het gezin was groot. Aan de andere kant moet de moeder niet minder worden geeerd dan de v.; zie het 5e gebod, Deut. 21 : 18—21. De v. moet zich over zijn kinderen ontfermen, Ps. 103 : 13.In het N.T. komt v. in de eerste plaats voor in de gewone zin van het woord. Vermaningen tot v. ontbreken evenmin als de oproep tot gehoorzaamheid tot kinderen, Eph. 6 : 4; Col. 3 : 21; Eph. 6 : 1; Col. 3 : 20. In de tweede plaats wordt v. (meest in het meervoud) gebruikt van de oude Israëlieten, Luc. 1 : 55; Joh. 4 : 12; Hand. 3 : 13 etc. Vooral echter wordt Vader voor God gebruikt. De gelovigen hebben in Christus God tot Vader. Hij toornt niet meer, doch is genadig, Matt. 6 : 9 enz. Daarbij moet worden opgemerkt, dat Vader soms gebezigd is van de Drieënige God, soms van de eerste Persoon van het Goddelijk wezen. Dit laatste geschiedt vooral daar duidelijk, waar naast de Vader ook de Zoon en de H. Geest worden genoemd, Matt. 28 : 19 enz.

< >