Groot wielerwoordenboek

Marc de Coster (2009)

Gepubliceerd op 25-05-2017

trein

betekenis & definitie

Wielerpeloton: ‘de trein leiden’. De blauwe trein: benaming voor de koppels in de zesdaagse.

Jelle was de proloogspecialist en moest meerijden in de trein voor Van Poppel. (Vrij Nederland, 20/01/1990)

Dat treintje - wielerjargon voor renners die vaart maken en de kopman uit de wind houden - bestond bij Quickstep gisteren uit Servais Knaven, Wouter Weylandt en Steven de Jongh. (NRC Handelsblad, 18/08/2006)

Ploeg.

Juan Carlos Gonzalez-Salvador reed ‘stiekem’ mee met de trein van once. (Algemeen Dagblad, 06/05/1993)

Sprinten in de Tour de France verschilt wezenlijk van sprinten in de Giro d’Italia, onderstreepte de ritwinnaar van gisteren. ‘In Italië hoefde je er alleen maar voor te zorgen dat je in de finale in het wiel van Mario zat.’ Daar was het ook telkens het ‘treintje’ van Cipollini’s ploeg, Domina Vacanze, die het tempo vooraan hoog hield. In de Tour verloopt de sprint veel chaotischer. Vaak blijft het in de finale bij pogingen om een treintje te formeren. Als een paar renners van dezelfde ploeg achter elkaar rijden om hun sprinter te lanceren, verdwijnen die treintjes vaak weer als sneeuw voor de zon. (NRC Handelsblad, 09/07/2003)

Knecht; gangmaker voor andere wielrenners.

Ik wil ook wel werken voor de ploeg, maar ik ben er niet meer om voor anderen alleen maar trein te spelen. (Elsevier, 07/04/1990)