Toen Marco Polo meer dan 600 jaar geleden van zijn verblijf in China terugkeerde in zijn geboortestad Venetië, wist hij allerlei vreemde en fantastische verhalen te vertellen. Een ervan was, dat de Chinezen een zwarte steensoort gebruikten als brandstof.
Veel geloof werd er aan dat verhaal echter niet gehecht. Wie immers had ooit gehoord van stenen, die konden branden?Tegenwoordig weten we, dat Marco Polo gelijk had. De moderne mens verbrandt zelfs zoveel van die ‘zwarte steen’, dat er duizenden mensen dag en nacht bezig zijn om ze uit de grond te halen. Steenkool (want dat was natuurlijk Polo’s ‘zwart gesteente’) is een van de belangrijkste brandstoffen van de wereld geworden.
De geschiedenis van de steenkool begon 300 miljoen jaren geleden in een tijd, die de geleerden het Carboon hebben genoemd. In grote delen van de wereld heerste toen een tropisch klimaat. De aarde was bedekt met moerassen, waarin reusachtige wouden groeiden. Die wouden leken echter weinig op de bossen van nu. Vogels vlogen er niet in rond maar inplaats daarvan wemelden ze van libellen en van kakkerlakken, die veel groter waren dan hun huidige soortgenoten. Hagedissen en eekhoorns waren er evenmin te vinden.
De dierenwereld van die tijd was nog maar een paar reptielensoorten rijk en zoogdieren bestonden nog niet. De fauna werd beheerst door reusaehtige amfibieën: de verre voorouders van onze padden en kikkers.
De bomen in die Carboonbossen werden natuurlijk nimmer gekapt, want het zou nog
miljoenen jaren duren voor de eerste mens op aarde zou verschijnen. De bomen stierven echter wel; ze vielen in het ondiepe moeraswater en werden weldra overwoekerd door andere. Merkwaardig genoeg rotte het hout van de dode bomen niet weg. Niet helemaal tenminste; het water bevatte waarschijnlijk stoffen, die het rottingsproces belemmerden. In de loop der eeuwen raakte de bodem van het moeras bedekt met een dikke laag halfverrotte plantenresten; een laag, die wel wat leek op onze turf.
Na eeuwen en eeuwen werd het water in de moerassen zo diep, dat het woud verdronk. De oorzaak van die verdieping is niet bekend. Misschien daalde het niveau van het land; misschien ook steeg het water in de zeeën en overstroomde het de continenten. In elk geval stierven de bomen van het woud, vielen om en maakten de bodemlaag van plantenresten nog dikker. Over die laag spoelde modder en zand tot ze tenslotte geheel verdwenen was.
Dit alles gebeurde niet één keer en op één plaats maar talrijke malen op verschillende plaatsen. Later rees het land weer (of daalde de waterspiegel van de zee) en het verdronken gebied werd opnieuw een moeras.
Weer groeiden en stierven er bomen; weer kwam het water - tot er tenslotte een bodemsamenstelling ontstond, die wel wat op een taart leek: lagen halfverrotte planten, afgewisseld door lagen modder.
Tenslotte veranderde de moerassen in droog land. De lagen planten in de bodem waren inmiddels ingedikt en samengeperst tot dunne lagen zwart materiaal, dat nóg later verhardde tot steenkool. De modderlagen waren door dezelfde druk omgezet in een gesteente: leisteen.
Het Carboon (of Steenkooltijdperk) eindigde ongeveer 200 miljoen jaar geleden. Maar ook in latere perioden is er hier en daar nog steenkool ontstaan.
Alle steenkool is gemaakt uit plantenresten. Er zijn echter verschillende soorten steenkool. Gewone steenkool is zacht en wordt wel eens zachtkool of vetkool genoemd. Een gedeelte van de in het Carboon gevormde steenkool werd zó stevig samengedrukt, dat ze veel harder werd dan gewone steenkool. Deze harde steenkoolsoort noemen we anthraciet. ‘Zo zwart als kool’ is een veel gebruikte uitdrukking - maar lang niet alle kool is werkelijk zwart. Bruinkool bijvoorbeeld is zachter dan gewone steenkool en heeft een bruine kleur.
Vlamkolen zijn zwart van kleur maar ontbranden veel gemakkelijker dan gewone steenkool. Turf wordt wel eens ‘onvoltooide steenkool’ genoemd.
Als turf duizenden jaren achtereen bedolven zou zitten onder dikke lagen aarde en gesteente, zou ze eveneens in steenkool veranderen.
Sommige lagen steenkool liggen zo dicht bij de oppervlakte, dat we ze ontginnen kunnen als we alleen maar het bovenste laagje aarde weghalen. Mijnbouw van dit karakter wordt uitgevoerd door middel van reusachtige graafmachines; we spreken in zo’n geval van oppervlakte-ontginning.
De meeste steenkool echter zit diep in de grond en wordt ontgonnen door middel van diepe mijnschachten, die reiken tot aan de steenkoollagen. Van die schacht uit worden in alle richtingen mijngangen gegraven,
waaruit de mijnwerkers de steenkool hakken. Werken in een diepe steenkoolmijn was in het verleden een uiterst riskant karwei. Tegenwoordig zijn er allerlei maatregelen getroffen om de mijnwerkers te beschermen tegen zulke gevaren als verstikking, ontploffing, brand en instorting. Zo dragen bijvoorbeeld alle mijnwerkers lampen, waarvan de vlam geen brand meer kan veroorzaken in geval van mijngasontwikkeling.
In steenkoolmijnen wordt voortdurend de lucht onderzocht op het voorkomen van het explosieve mijngas.
Aardolie en aardgas (en geleidelijk aan ook de kernenergie) hebben op verschillende punten de taak van steenkool als brandstof overgenomen. Maar voor talrijke doeleinden is alleen steenkool geschikt. Op het ogenblik is het nog zo, dat de mensheid elk jaar miljoenen tonnen van het ‘zwarte goud’ nodig heeft.
Het woord ‘steenkool’ wordt ook wel eens in een andere betekenis gebruikt. We spreken tegenwoordig ook van witte, kleurloze, groene, gouden en blauwe steenkool - en bedoelen daar een of andere vorm van energie mee. Witte steenkool is de kracht van watervallen en stuwmeren, die met behulp van waterkrachtcentrales wordt omgezet in elektriciteit. De witte steenkool is al heel oud; reeds in de oudheid maakte men van het hoogteverschil in rivieren en stromen gebruik voor de aandrijving van watermolens, enz. Het rendement van deze installaties was echter gering tot de Franse ingenieur Fourneyron in de 19e eeuw de turbine uitvond: het schoepenrad, dat door middel van de waterkracht in draaiende beweging werd gebracht. Tegenwoordig zijn overal in de wereld waterkrachtcentrales te vinden.
Met kleurloze steenkool wordt de windkracht aangeduid, die eveneens al eeuwenlang wordt gebruikt voor het aandrijven van molens en schepen. Ook het rendement van de kleurloze steenkool is gering en biedt weinig vooruitzichten voor de industrie. Bovendien is windkracht erg onregelmatig en afhankelijk van het weer. Veel betrouwbaarder en ook veel lonender is de blauwe steenkool: de energie, die opgesloten zit in de eb-en-vloedbeweging van de zee. Op plaatsen, waar het verschil tussen hoog en laag water groot is, kan van de blauwe steenkool een nuttig gebruik worden gemaakt als men de installaties weet te beschermen tegen stormen en men erin slaagt de opgewekte energie op te slaan in accumulatoren.
Groene steenkool is de energie, die opgesloten ligt in de stroomkracht van een rivier. Rode steenkool is energie, die wordt opgewekt door onderaardse warmtebronnen. Zulke bronnen veroorzaken op verscheidene plaatsen op aarde grote hoeveelheden stoom - en die stoom kan met behulp van ingenieuze machines benut worden. Gouden steenkool tenslotte is de zonne-energie, die met behulp van lenzen en spiegels of door gebruikmaking van lichtcellen eveneens kan worden omgezet in hitte of in elektriciteit. De toepassing van deze energie echter bevindt zich nog in het experimentele stadium.