Anderhalve eeuw geleden leefden er in Afrika nog grote kudden quagga’s. Op het ogenblik is dit dier echter uitgestorven als gevolg van de hevige jacht door op vlees en huiden beluste inboorlingen.
De laatste quagga leefde in de Amsterdamse dierentuin Artis. Het opgezette dier wordt thans in het Zoologisch museum van de universiteit van Amsterdam bewaard. De quagga was familie van de gewone steppezebra. Alleen het voorste gedeelte van zijn lichaam was echter met zebrastrepen versierd. De kleur was anders. De meeste zebra’s zijn zwartwit gestreept, de quagga was licht- en donkerbruin. Bovendien was de staart van de quagga hariger dan die van andere zebra’s.
De eerste kolonisten in Zuid-Afrika hebben pogingen gedaan de quagga als huisdier te houden. Die pogingen mislukten echter even faliekant als bij andere zebra’s, ook quagga’s weigerden zich voor ploegen of wagens te laten spannen. Desondanks, zo wil het verhaal, bleek de quagga voor de eerste veeboeren een nuttig dier te zijn. Enkele van deze dieren tussen de halfwilde kudden van die eerste veefokkers waren voldoende om de hyena’s op een afstand te houden. Dit roofdier bleek namelijk ten dode opgeschreven als het kennis maakte met de ijzersterke hoeven van de quagga.
De quagga dankte zijn naam aan het geluid dat hij voortbracht. Het was een soort gehinnik, dat echter treffende overeenkomst vertoonde met het bassen van een hond.